Verwijderbevel / gebiedsverbod rechtmatig opgelegd aan drugsgebruiker
De burgemeester van Amsterdam legt aan een drugsgebruiker op grond van de APV een verwijderbevel (gebiedsverbod) door de duur van een maand op. De drugsgebruiker is in het centrum van Amsterdam door een agent aangetroffen met cocaïne en een basepijpje. De drugsgebruiker stelt dat hij niet met drugs rond liep. De rechtbank gaat daarin niet mee:
3.2. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de ordeverstorende gedraging van 4 november 2008, waar het éénmaandsverwijderingsbevel mede op gebaseerd is, door eiser in dit geding niet betwist kan worden, aangezien het 24-uurs bevel van 4 november 2008 dat gebaseerd is op hetzelfde feit, formele rechtskracht bezit. De rechtbank volgt verweerder hierin niet. Hoewel het om hetzelfde feit gaat, brengt dat feit bij een 24-uursbevel een ander rechtsgevolg teweeg dan bij een éénmaandsverwijderingsbevel. Hieruit volgt naar het oordeel van de rechtbank dat de feitelijke situatie die aan het éénmaandsbevel ten grondslag is gelegd door eiser in deze procedure wel ter discussie kan worden gesteld, ook al heeft hij tegen het 24-uurs bevel geen rechtsmiddel aangewend.
3.3. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit het hiervoor onder 1.1 aangehaalde door de verbalisant opgemaakte proces-verbaal van 4 november 2008 in samenhang met het aanvullende proces-verbaal van 11 februari 2009 genoegzaam dat eiser op 4 november 2008 opnieuw binnen het overlastgebied 1 is aangetroffen en dat eiser toen openlijk een hoeveelheid witte stof, gelijkend op dan wel zijnde een verdovend middel als bedoeld in lijst I van de Opiumwet, in een basepijpje voorhanden had. Tegen deze achtergrond valt niet in te zien dat de verbalisant dit pijpje ten onrechte heeft aangemerkt als middel om harddrugs te gebruiken. Een basepijpje is, ongeacht waar het in dit specifieke geval voor gebruikt werd, in ieder geval een voorwerp dat dient voor het gebruik van harddrugs en eiser heeft niet betwist dat hij dit voorwerp voorhanden had. Bovendien heeft de rechtbank geen reden te twijfelen aan de waarneming dat eiser een witte, op cocaïne gelijkende, stof aan het gebruiken was en dus geen marihuana. Het argument van eiser dat het 24-uursbevel is gebaseerd op een enkel vermoeden van de verbalisant faalt dan ook.
Vervolgens stelt de drugsgebruiker dat het verwijderbevel is te kenmerken als een bestraffende sanctie. Ook dat blijkt tevergeefs:
3.4. Eiser stelt dat het hem opgelegde éénmaandsverwijderingsbevel in dit geval een bestraffend karakter heeft, omdat hem al eerder ook een 24-uursbevel is opgelegd voor de overtreding van 4 november 2008. De rechtbank volgt deze stelling van eiser niet. Anders dan eiser stelt is een verblijfsverbod als hier aan de orde geen bestraffende sanctie. Naar het oordeel van de rechtbank kan een verwijderingsbevel niet worden aangemerkt als een “criminal charge” in de zin van artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM). In beginsel is een verwijderingsbevel te beschouwen als een preventieve maatregel om een verdergaande verstoring van de openbare orde in het overlastgebied tegen te gaan. Dat wordt niet anders als voor dezelfde overtreding al eerder een 24-uursbevel is opgelegd. Immers, ook in dat geval heeft het éénmaandsverwijderingsbevel het tegengaan van verdergaande verstoring van de openbare orde in het overlastgebied tot oogmerk en niet de bestraffing van eiser. Uit het dossier blijkt dat eiser meerdere malen eerder 24-uursbevelen zijn opgelegd. Deze hebben kennelijk nadere verstoringen van de openbare orde niet kunnen voorkomen. De APV maakt het voor dit soort situaties mogelijk dat een ingrijpender middel voor hetzelfde doel wordt ingezet dat dan misschien wel het beoogde effect kan sorteren. Eiser heeft geen feiten of omstandigheden aangevoerd op grond waarvan in zijn specifieke geval leedtoevoeging beoogd zou zijn in plaats van dit beoogde doel van de openbare orde. Naar het oordeel van de rechtbank is dan ook in het onderhavige geval geen sprake van een bestraffende sanctie. De rechtbank verwijst in dit verband naar de uitspraak van Afdeling rechtspraak van de Raad van State van 4 mei 2011, te vinden op www.rechtspraak.nl onder LJ-nummer BQ3446. Dat de verwijderingsbevelen ingrijpend zijn en dat eiser deze anders ervaart, doet hieraan niet af.
De rechtbank komt tot de volgende conclusie:
3.5. Nu vaststaat dat aan eiser bij besluit van 30 september 2008 een bevel voor veertien dagen is opgelegd, is met de gedraging op 4 november 2008 gegeven dat eiser binnen één jaar nadat hem een veertiendaagsbevel is gegeven opnieuw één van de in artikel 2.9, eerste lid, van de APV genoemde gedragingen heeft gepleegd. Daarmee is op grond van artikel 2.9, tweede lid, aanhef en onder b van de APV voor verweerder de bevoegdheid gegeven om aan eiser een verwijderingsbevel voor één maand op te leggen. Dat aan dit verwijderingsbevel een verwijderingsbevel voor 24 uur voorafgaat, maakt dit niet anders. De rechtbank acht deze getrapte opbouw van de regelgeving in het kader van het belang van het onmiddellijk beëindigen van de verstoring van de openbare orde, niet onredelijk. Verweerder was dan ook zowel bevoegd om aan eiser een 24-uursbevel op te leggen als op grond van de combinatie met de eerder gepleegde ordeverstorende gedragingen het bevel te geven om zich uit overlastgebied 1 te verwijderen en zich daar voor de duur van één maand niet meer te bevinden. Van strijd met het beginsel ne bis in idem is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake. Gelet op het vorenoverwogene is immers geen sprake van een bestraffende sanctie waarvoor dit beginsel van toepassing zou zijn. Daarnaast kan eveneens gelet op het vorenoverwogene worden vastgesteld dat de bescherming van de openbare orde in dit soort gevallen vereist dat een opbouw kan plaatsvinden in de ingrijpendheid van de ingezette middelen. Van strijd met het evenredigheidsbeginsel is dan ook evenmin sprake bij de inzet van de twee bevelen na elkaar.
Het ingestelde beroep tegen het verwijderbevel is ongegrond.
Zie LJN: BU9162.