Strafrechter: coffeeshopeigenaar niet strafbaar na vondst 21.982 joints in coffeeshop (achterdeurproblematiek)
In een coffeeshop worden bijna 22000 joints aangetroffen. Dat is in strijd met de AHOJG-criteria, die voorschrijven dat slechts een kleine handelshoeveelheid drugs (500 gram) in de coffeeshop aanwezig mag zijn. De coffeeshopeigenaar wordt vervolgd wegens overtreding van de Opiumwet. De strafrechter verklaart het OM niet-ontvankelijk aangezien hier sprake zou zijn van aan willekeur grenzende rechtsonzekerheid!
De rechter overweegt:
De overheid heeft belang bij handhaving van de openbare orde en zorg voor de volksgezondheid, ten behoeve waarvan een scheiding tussen softdrugs en harddrugs is aangebracht en door middel van gedoogde coffeeshops de verkoop van softdrugs wordt gereguleerd. De gedoogde coffeeshops hebben zich op basis van de aan hen verleende vergunning te houden aan de voorwaarden zoals gesteld in de AHOJ-G criteria. Een zodanige gedoogvergunning is door de gemeente Goes op 26 september 2006 verleend aan [verdachte] op basis van het met hem afgesloten convenant dat voor drie jaar geldig is. De vergunning kan telkens met een jaar worden verlengd en werd ook op 20 november 2008 weer voor de periode tot en met 26 september 2009 aan hem verleend. [verdachte] heeft zich steeds gehouden aan de AHOJ-G criteria. Van overlast is niet gebleken. Uit een in het dossier opgenomen brief van de burgemeester van de gemeente Goes blijkt dat [verdachte] zelfs een portier bij de deur heeft die overlast, ook ten aanzien van het parkeren op de Grote Markt, beperkt dan wel voorkomt. Een initiatief dat door de burgemeester in zijn brief met name wordt gewaardeerd.
Door de sluiting van de coffeeshop in Terneuzen (Checkpoint) en de sluiting van alle coffeeshops in Middelburg is het aantal bezoekers aan de coffeeshops van [verdachte] in Goes en Vlissingen toegenomen. Bij verkoop van softdrugs aan dit sterk toegenomen aantal bezoekers is het praktisch onmogelijk het aanbod en de kwaliteit daarvan te waarborgen zonder te kunnen beschikken over een grotere voorraad dan de gedoogde 500 gram. Om die reden hield [verdachte] een stash aan van waaruit telkens in de in de coffeeshop aanwezige en toegestane voorraad van 500 gram werd voorzien.
[verdachte] heeft, onweersproken, herhaaldelijk bij de overheid aangedrongen op een oplossing voor de achterdeurproblematiek, de bevoorrading van zijn coffeeshops.
De rechtbank is, in het licht van onder meer het arrest in de zaak Checkpoint en het vonnis in de zaak Blowboot , tot het oordeel gekomen dat bij het (gereguleerd) gedogen van de verkoop van softdrugs vanuit een coffeeshop, de aanvoer van de voorraad ook dienovereenkomstig (gereguleerd) gedoogd dient te zijn. De overheid neemt met het gedoogbeleid immers op de koop toe dat zo’n coffeeshop ook wordt bevoorraad. Een gedoogde coffeeshop ontleent toch zijn bestaansrecht aan het terugdringen van straathandel, de daarmee samenhangende criminaliteit en de inferieure kwaliteit van de softdrugs. Dit kan alleen worden geëffectueerd indien de aanvoer en de kwaliteit constant zijn, zodat de verschillende soorten softdrugs ook tegen redelijke prijzen leverbaar zijn en blijven. Daarvoor is het aanhouden van een voorraad onvermijdelijk. Dat coffeeshops als die van [verdachte] gebruik moeten maken van een dergelijke stash moet dan ook bij politie en justitie geruime tijd bekend zijn geweest en het beleid in de driehoek was er dan ook op gericht dat de “achterdeur” ongemoeid werd gelaten. Dit kennelijk binnen de driehoek gezamenlijk gedragen standpunt maakt dat ook het openbaar ministerie in beginsel gebonden moet worden geacht aan het ter zake bij de burgers opgewekte vertrouwen.Indien sprake zou zijn geweest van een wijziging van het vervolgingsbeleid, waartoe het openbaar ministerie op zich gerechtigd is, had dat aan [verdachte] en zijn medewerkers op voorhand en tijdig kenbaar gemaakt dienen te worden. Het niet kenbaar maken van deze beleidswijziging en zonder waarschuwing of mededelingen vooraf overgaan tot vervolging leidt tot aan willekeur grenzende rechtsonzekerheid.
Gezien die omstandigheden dient de officier van justitie in zijn vordering niet ontvankelijk te worden verklaard.
Zie LJN: BW7416