Rotterdams verbod op drankverkoop rechtmatig
De burgemeester besluit dat tussen 14:00 en 24:00 op 6 mei 2010 in een bepaald gebied geen alcoholische drank mag worden verstrekt in inrichtingen. Op die dag vindt de wedstrijd tussen Ajax en Feijenoord plaats. Hij baseert dit aanwijzingsbesluit op bepalingen uit de Verordening tot beperking drankverstrekking:
“In artikel 3 van de Verordening (gepubliceerd in Gemeenteblad 2000, 49), is het volgende bepaald:
A. Het is verboden om in een door de Burgemeester aangewezen tijdsruimte, in een inrichting als bedoeld in artikel 1 van de Drank- en Horecawet:
a. anders dan om niet alcoholhoudende drank als bedoeld in artikel 1 van de Drank- en Horecawet voor gebruik ter plaatse te verstrekken;
b. bedrijfsmatig sterke drank als bedoeld in artikel 1 van de Drank- en Horecawet voor gebruik elders dan ter plaatse te verstrekken;
B. Het is verboden om in een door de Burgemeester aangewezen tijdsruimte, bedrijfsmatig of anders dan om niet alcoholhoudende drank als bedoeld in artikel 1 van de Drank- en Horecawet te verstrekken.Ingevolge artikel 4 van de Verordening gaat de burgemeester over tot het aanwijzen van de tijdsruimte bedoeld in artikel 3 lid A respectievelijk B als de handhaving van de openbare orde, de veiligheid, de zedelijkheid of de volksgezondheid dit vordert respectievelijk dringend vordert.”
Diverse horecaondernemers verzoeken om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter overweegt het volgende:
“De voorzieningenrechter is op grond van de stukken en hetgeen ter zitting namens verweerder gemotiveerd naar voren is gebracht over de aanloop naar de bekerfinale van 6 mei 2010, de overleggen die met de verschillende betrokken partijen, waaronder het driehoeksoverleg en het overleg met de ondernemersfederaties uit de horeca, hebben plaatsgevonden omtrent de gebeurtenissen vanaf februari 2010 tot eind april 2010, met in het bijzonder de ongeregeldheden die op 16 en 25 april 2010 in Rotterdam hebben plaatsgevonden, van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat in het belang van de handhaving van de openbare orde en de veiligheid, het gebied dat op de kaart die bij het besluit behoort is gemarkeerd, gedurende de in het besluit aangegeven periode moet worden aangewezen als gebied waarvoor de verboden gelden van artikel 3 van de Verordening.”
De vordering wordt afgewezen.
Zie LJN: BM3588