Rechtbank Almelo: telefonisch afspraken drugshandel onvoldoende voor sluiting 13b Opiumwet
De burgemeester van Almelo sluit een horecabedrijf op grond van art. 13b Opiumwet. In het bedrijf zijn telefonisch afspraken gemaakt om drugs te verhandelen. De voorzieningenrechter acht dit onvoldoende om het bedrijf te kunnen sluiten.
De rechter stelt:
3.3. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is er geen reden om onder “verkopen” in artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet ook te verstaan het enkele maken van een telefonische afspraak over de verkoop, los van de aflevering of verstrekking. In de systematiek en tekst van de wet is de reikwijdte van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet beperkt. Daarin worden vier handelingen genoemd die moeten zijn verricht in een woning of lokaal dan wel in of op bij woningen of zodanige lokalen behorende erven. De nadruk ligt daarmee op fysieke, naar plaats te bepalen handelingen met verdovende middelen, waarvoor bovendien geldt dat zij mogelijk de openbare orde verstoren of voor overlast kunnen zorgen. Het maken van telefonische afspraken op een plaats, zonder dat verdovende middelen of afnemers daar feitelijk aan te pas komen, is daar niet onder te brengen. Een andere uitleg zou de reikwijdte van de bepaling bovendien zodanig vergroten dat dit niet meer aanvaardbaar is. In feite zou dan iedere plaats waar een handelaar in verdovende middelen toevallig aanwezig is wanneer hij telefonisch zaken doet, kunnen worden gesloten. Volgens vaste rechtspraak is immers voor sluiting van een woning of lokaal de vraag of de eigenaar of huurder enig verwijt kan worden gemaakt niet van belang (zie onder andere Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State 1 februari 2012, LJN BV2400).
3.4. Dit betekent dat de handelingen in het horecabedrijf die verweerder aannemelijk heeft geacht, onvoldoende grondslag vormen voor het bestreden besluit. Het beroep is daarom gegrond. Gelet op de stellingname van verweerder is een onderbouwing met een andere feitelijke grondslag niet mogelijk. Dat betekent dat ook het primaire besluit van 19 maart 2012 niet in stand kan blijven. De rechtbank zal zelf in de zaak voorzien en het primaire herroepen. De overige beroepsgronden, waaronder de vraag of daadwerkelijk in het horecabedrijf telefonisch cocaïne is verhandeld, behoeven geen bespreking meer.
Zie LJN: BY4341.
Deze uitspraak is in lijn met deze uitspraak. Zie ook mijn noot in Jurisprudentie voor Gemeenten nr. 12.0007 en een annotatie uit 2009 bij een andere uitspraak.