OM niet ontvankelijk bij vervolgen overtreding collectief horecaverbod
De verdachte krijgt een collectief horecaverbod opgelegd en overtreedt dat verbod. Het OM besluit tot vervolging van de verdachte, maar rekwireert tot niet-ontvankelijkverklaring. De rechtbank gaat daarin mee.
Ik schreef eerder over de kritische houding van de rechterlijke macht ten opzichte van het collectief horecaverbod. De Rechtbank Almelo was eerder heel kritisch over dit verbod.Uit het vonnis:
De officier van justitie heeft gevorderd dat zij niet ontvankelijk moet worden verklaard gelet op de uitspraak van de rechtbank Almelo op 16 juli 2010 die is gedaan in een soortgelijke zaak, met parketnummer 08/800004-10, gepubliceerd op www.rechtspraak.nl onder LJN: BN3518. Zij stelt vast dat het College van Procureurs-Generaal heeft kenbaar gemaakt dat het zich niet kan vinden in het vonnis maar zij stelt eveneens vast dat er destijds geen hoger beroep is ingesteld tegen het vonnis. In de eerste plaats lettend op het genoemde vonnis is zij van mening dat verdachte dus eigenlijk reeds een straf heeft gekregen van de politie toen die hem een rode kaart uitreikte. Voor een tweede vervolging is geen plaats. De officier van justitie heeft gerekwireerd tot niet-ontvankelijkverklaring.
De officier van justitie is voorts ter terechtzitting ingegaan op de principiële kwesties die de politierechter in het proces-verbaal naar aanleiding van de terechtzitting van 15 juni 2009, waarin hij de zaak heeft verwezen naar de meervoudige kamer, aan de orde heeft gesteld (LJN BK8911). Zij heeft daarbij aan de rechtbank daarvoor relevante stukken overgelegd. Ten eerste is dat een document van een collega-officier van justitie inhoudende antwoorden op de vragen, bedoeld om tijdens een geappointeerde (maar uiteindelijk op die zitting tot heden aangehouden) zitting van de meervoudige kamer van de rechtbank Almelo op 4 november 2009 voorgedragen te worden. Ten tweede heeft zij overgelegd een interne memo gedateerd 30 augustus 2010 naar aanleiding van de door de politierechter gestelde vragen. Naar aanleiding van die vragen was kennelijk ontvangen het oordeel van het College Bescherming Persoonsgegevens (hierna CBP te noemen) dat de Twentse werkwijze van destijds met betrekking tot het Collectief Horecaverbod volgens het CBP niet rechtmatig was. Het interne memo ziet ook op het hierboven genoemde vonnis van de meervoudige kamer van deze rechtbank van 16 juli 2010. Ten derde heeft de officier van justitie een brief overgelegd van het College van Procureurs-generaal van 2 november 2010 naar aanleiding van vragen van de Nationale Ombudsman. De officier van justitie brengt naar voren dat er nu een nieuwe werkwijze is met betrekking tot het Collectief Horecaverbod waarin politie en justitie volgens haar geen enkel aandeel meer hebben. De nieuwe werkwijze is door het CBP goedgekeurd. De “oude kaarten” zijn niet ingetrokken maar overtreding van de bij die “oude kaarten” opgelegde collectieve horecaverboden wordt niet meer vervolgd.
(…)
De rechtbank stelt vast dat de politierechter in het proces-verbaal naar aanleiding van de terechtzitting van 15 juni 2009 een aantal vragen heeft opgeworpen. De rechtbank stelt vast dat het openbaar ministerie blijkens hetgeen de officier van justitie daarover ter terechtzitting van heden naar voren heeft gebracht, kennelijk al een reactie gereed had op die vragen toen aanvankelijk op 4 november 2009 deze zaak op een zitting van de meervoudige kamer stond geappointeerd. De rechtbank constateert dat de daarop betrekking hebbende stukken destijds evenwel niet zijn gevoegd in het dossier en dus tot op heden geen deel uitmaakten van het dossier zodat de rechtbank en de verdediging daarvan geen kennis hebben kunnen nemen. De rechtbank stelt vast dat de reactie van de officier van justitie met een aantal daarmee verband houdende wezenlijke documenten, naar aanleiding van die door de politierechter aan de orde gestelde vragen, eerst ter zitting van de meervoudige kamer, op 18 december 2012 is overgelegd. De rechtbank en de verdediging konden derhalve eerst ter zitting van heden kennis nemen van die documenten en het standpunt van het openbaar ministerie met betrekking tot de reeds op 15 juni 2009 door de politierechter aan de orde gestelde vraagpunten.
De rechtbank noch de verdediging hebben tevoren kennis kunnen nemen van deze stukken en van de antwoorden op de vragen die de politierechter destijds heeft gesteld. In het bijzonder de verdediging is door het achterwege blijven van tijdige verstrekking vooraf van de ter terechtzitting van heden overgelegde stukken in haar belangen geschaad nu zij die niet heeft kunnen betrekken bij de voorbereiding van de verdediging met het oog op de terechtzitting van heden.
Gezien het feit dat het i.c. gaat om een relatief eenvoudige zaak en het op de weg van de officier van justitie lag om binnen redelijke termijn de rechtbank en de verdediging van stukken te voorzien als reactie op de door de politierechter op 15 juni 2009 aan de orde gestelde principiële vragen, is de rechtbank bij gebreke van een en ander van oordeel dat de officier van justitie het vervolgingsrecht heeft verspeeld en om die reden niet-ontvankelijk verklaard moet worden. Voorts heeft de rechtbank bij haar beslissing nog in aanmerking genomen dat de officier van justitie ter terechtzitting heeft gesteld dat vervolging van overtreding van “oude kaarten” thans niet meer plaatsvindt. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de officier van justitie om die reden thans ook niet langer meer een redelijk belang bij vervolging in de onderhavige zaak.
Zie LJN: BY6998