Kamervragen over handel in Qat
Vragen van het lid Çörüz (CDA) aan de minister van Veiligheid en Justitie over qathandel in Uithoorn (ingezonden 9 augustus 2011).
Antwoord van minister Opstelten (Veiligheid en Justitie) (ontvangen 26 september 2011) Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2010–2011, nr. 3422.
Vraag 1
Wilt u de brief van het gemeentebestuur Uithoorn van 9 februari 2011 binnen een week beantwoorden?
Antwoord 1
Het beantwoorden van de bedoelde brief duurde langer dan voorzien omdat de gedachtevorming binnen het kabinet over de aanpak van qat tegelijkertijd in volle gang was. Inmiddels is de brief beantwoord.
Vraag 2Is het waar dat voertuigen bij de qatkopers- en handelaren in Uithoorn niet middels een zogenaamd stopteken in het kader van de Wegenverkeerswet gecontroleerd kunnen worden, omdat dit alleen de Somalische bevolking betreft en deze maatregel discriminatoir zou zijn?
Antwoord 2Het is mij niet bekend waar de indruk dat er een probleem zou zijn met de handhaving van de Wegenverkeerswet vandaan komt. In algemene zin is het zo dat het discriminatoir en dus niet toelaatbaar zou zijn als de politie auto’s een stopteken zou geven enkel en alleen omdat (wordt vermoed dat) de inzittenden Somaliërs zijn. Als de politie auto’s een stopteken geeft om andere, niet-discriminerende redenen die bijvoorbeeld verband houden met de verkeersveiligheid dan bestaat daartegen geen beletsel , ook niet als een bepaalde controle toevallig relatief veel Somaliërs treft doordat zij in de omgeving van de controle een bijeenkomst hebben.
Vraag 3Deelt u de mening dat een vergelijking van de aanpak van overlast van qat middels een Algemene Plaatselijke Verordening (APV) zoals in Tilburg niet opgaat1, daar het gaat om qatgebruik in qathuizen, dit in tegenstelling tot de situatie in Uithoorn waar het gaat om (internationale) qathandel? Welke instrumenten heeft de gemeente Uithoon daadwerkelijk om de verloedering aan te pakken?
Antwoord 3Ik betwijfel niet dat er op onderdelen verschillen zijn tussen Tilburg en Uithoorn wat betreft de aard van de qatgerelateerde problemen en wat betreft de oplossingen die passen bij de lokale situatie. Voor zover mij bekend is het echter zo dat in beide gemeenten de problemen en verloedering direct samenhangen met het grote aantal mensen dat op de verdeelpunten afkomt en zich daar ophoudt. Het gaat dan om zaken als verkeers- en geluidsoverlast, vervuiling, en een algemeen gevoel van onbehagen en onveiligheid bij omwonenden. Dit zijn zaken die verband houden met de openbare orde. De APV biedt de burgemeester doorgaans vrij ruime mogelijkheden om hier grenzen te stellen en die te handhaven. Voor zover ik heb kunnen nagaan hebben beide gemeenten in hun APV al artikelen die specifiek gericht zijn op overlastgevende straathandel in en het gebruik op straat van opiaten of daarop gelijkende waar. Overtreding van APV-voorschriften is strafbaar gesteld met een maximum van drie maanden hechtenis. Handhaving van de APV-voorschriften is een zaak van het lokale gezag. Dit geldt eveneens voor de toepassing van de in de Gemeentewet neergelegde bevoegdheden op het gebied van openbare orde. De omstandigheid dat in Uithoorn sprake is van internationale qathandel leidt op zichzelf niet tot andere of aanvullende handhavingsmogelijkheden, aangezien deze handelsactiviteiten naar Nederlands recht niet strafbaar zijn.
Tot slot wijs ik u erop dat ook de Expertcommissie Lijstensystematiek Opiumwet in haar advies aandacht heeft voor de problematiek rondom qat. Het kabinet zal binnenkort in haar reactie op dit advies ingaan.
Vraag 4, 5Wanneer denkt u het onderzoek naar buitenlandse diensten te hebben afgerond? Wanneer mag de Kamer de resultaten van het onderzoek naar de betrokkenheid van deze diensten ontvangen?
Mocht er sprake zijn van betrokkenheid van (ongeoorloofde) werkzaamheden van buitenlandse diensten, wat heeft u ondernomen om die werkzaamheden te beëindigen?
Antwoord 4, 5Ik heb in antwoord op vraag 4 van uw voorgaande vragen (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2010–2011, nr. 2988) willen bevestigen noch ontkennen dat buitenlandse veiligheidsdiensten in Nederland actief zijn met onderzoeken naar qathandel. Het werk van de veiligheidsdiensten vereist uiteraard een grote mate van discretie, ook met betrekking tot de vraag of er onderzoek plaatsvindt.
Zie hier.