Gewelddadige woonwagenbewoner verliest standplaats
Een gemeente ontruimd een woonwagenstandplaats, maar zegt de bewoner later toe dat hem een nieuw huurcontract voorgelegd krijgt. De gemeente legt dit contract vervolgens niet voor. De voorzieningenrechter overweegt:
“4.5. Voorop wordt gesteld dat het terugkomen van een eerder expliciet gedane toezegging in een geval als hier aan de orde in beginsel niet is toegestaan. Dit kan anders zijn indien sprake is van niet voorzienbare, zwaarwegende omstandigheden die het terugkomen op eerder gedane toezeggingen en gewekte verwachtingen rechtvaardigen. In het geval toch wordt teruggekomen, moet het besluit daartoe deugdelijk worden gemotiveerd.
4.6. Uit het vonnis van 7 oktober 2009 van de voorzieningenrechter van deze rechtbank blijkt dat [eiser], nadat de gemeente hem op 30 januari 2009 de toezegging had gedaan, in strijd heeft gehandeld met artikel 3 van de huurovereenkomst (de bestemming van het gehuurde) en artikel 7:214 BW (gebruik volgens bestemming) door op zijn standplaats enige tijd een handel in oud ijzer te exploiteren en te drijven. Daarnaast heeft [eiser] zich niet gedragen zoals een goed huurder betaamt. Zo heeft [eiser] intimiderend en bedreigend gedrag vertoond jegens gemeenteambtenaren en/of personen die door de gemeente waren ingehuurd om werkzaamheden op de woonwagenlocatie te verrichten. Verder heeft [eiser] zonder toestemming van de gemeente en in strijd met artikel 1.1. juncto artikel 6.3. van de algemene voorwaarden Standplaatsen en Woonwagens meerdere bouwwerken, die constructief onstabiel leken te zijn, op zijn standplaats gebouwd. [eiser] heeft dit alles niet uitdrukkelijk weersproken. Naar aanleiding hiervan is [eiser] bij vonnis van 7 oktober 2009 veroordeeld om zijn standplaats te ontruimen, welk vonnis bij arrest van 6 april 2010 is bekrachtigd door het gerechtshof. [eiser] is evenwel niet tot vrijwillige ontruiming overgegaan, zodat de gemeente de standplaats heeft doen ontruimen. In dat verband is nog van belang dat [eiser] nimmer de proceskosten en de andere aan de gemeente verschuldigde kosten (voor onder meer de ontruimingen) heeft voldaan. Ook niet nadat de advocaat van de gemeente [eiser], althans zijn toenmalige advocaat, bij brief van 8 april 2010 daartoe heeft gesommeerd.
4.7. Voorts heeft de heer [betrokkene 2], medewerker handhaving bij de gemeente, ter zitting verklaard dat de bedreigingen van de zijde van [eiser] blijven voortduren en dat ondernemingen/instellingen, althans de medewerkers daarvan, die door de gemeente worden ingeschakeld om werkzaamheden uit te voeren op de woonwagenlocatie eveneens worden bedreigd door [eiser], hetgeen onbetwist is gelaten.
4.8. Gelet op deze voorgeschiedenis, de voortdurende bedreigingen en de (aanzienlijke) schuldenlast van [eiser] is vooralsnog voldoende aannemelijk geworden dat er voor de gemeente niet voorzienbare, zwaarwegende omstandigheden zijn (ontstaan) die het terugkomen op de eerder gedane toezegging en gewekte verwachting rechtvaardigen. De stelling van [eiser] dat de omstandigheden nu anders zijn – hetgeen overigens gelet op het verweer van de gemeente nog maar de vraag is –, kan dan ook niet gevolgd worden. De enkele ter zitting gedane toezegging van [eiser] dat hij zich op de nieuwe standplaats zal onthouden van het drijven van een handel in oud ijzer is onvoldoende om tot een andere beslissing te komen. Daarvoor is teveel gebeurd. Dat [eiser] geen huurachterstand zou hebben, maakt het voorgaande niet anders.”
Zie LJN: BP8576