Gerechtshof: moeder overlastveroorzakende broers hoeft haar huurwoning niet te verlaten
De zoons van een huurster veroorzaken veel overlast in de woonwijk. De woningbouwcorporatie probeert tevergeefs op grond van art. 7:219 BW bij de rechtbank de moeder uit de woning te zetten en stapt naar het gerechtshof. Dat blijkt ook tevergeefs. De overlast is te ver verwijderd van de woning om de moeder aan te rekenen.Het gerechtshof overweegt:
3.2. De kantonrechter heeft de vorderingen van Woonbron afgewezen. Toetsend aan het criterium uit HR 22 juni 2007, LJN: AZ8743 (r.o. 3.3.2), oordeelde de kantonrechter onder meer dat er een te ver verwijderd verband bestaat tussen de gedragingen van de tweeling en het gebruik van het gehuurde door [geïntimeerde].
4. Grief 1 is gericht tegen r.o. 5.2. van het vonnis van de kantonrechter, waarin deze de toetsingsmaatstaf uit het in 3.2. genoemde arrest weergeeft. Grief 2 bestrijdt de centrale overweging 5.4. waarin de kantonrechter tot het oordeel komt dat er een te verwijderd verband bestaat in de in 3.2. bedoelde zin. Grieven 3 en 4 richten zich tegen de afwijzing van de vorderingen van Woonbron en de proceskostenveroordeling in haar nadeel
5.1. Evenals de kantonrechter komt het hof aan de hand van de maatstaf uit het in 3.2. genoemde arrest tot het oordeel dat op grond van hetgeen Woonbron in deze procedure aanvoert niet kan worden geoordeeld dat [geïntimeerde] zelf, rekening houdend met alle omstandigheden van het geval, tekort is geschoten in haar verplichting zich als een goed huurder te gedragen. Er kan geen voldoende te achten verband worden vastgesteld tussen het overlast veroorzakende gedrag van haar zoons en het gebruik van het gehuurde. De tweeling misdraagt zich niet in of vanuit het gehuurde of de gemeenschappelijke ruimten, maar buiten op straat in de buurt of wijk, dat wil zeggen in min of meer ver(der) verwijderd verband van het gehuurde – niet erin, er omheen of er vlak voor. Weliswaar is naar het oordeel van het hof voldoende komen vast te staan dat [geïntimeerde] in ieder geval vanaf april 2009 op de hoogte moet worden geacht te zijn met (een deel van) het overlast veroorzakende gedrag van haar zoons buiten op straat, maar Woonbron heeft niet voldoende geconcretiseerd aangegeven welke redelijkerwijs van [geïntimeerde] te verlangen maatregelen ter beteugeling van de straatoverlast zij daartegen zou hebben moeten nemen, maar heeft nagelaten. Anders dan Woonbron stelt, heeft zij wel voor hulp aangeklopt bij instanties (politie, Jeugdzorg), zij het zonder succes. Zij geeft aan dat zij voor wat het gedrag van de tweeling op straat betreft te weinig invloed op hen heeft. [geïntimeerde] bagatelliseert expliciet niet dat het gedrag van de tweeling ernstig, maatschappelijk onaanvaardbaar en (mogelijk) onrechtmatig is (jegens Woonbron). Zij voert evenwel terecht aan dat het in dit geval te ver gaat om het niet afdoende kunnen voorkomen van dat overlastgedrag van haar zoons zodanig aan [geïntimeerde] is toe te rekenen, dat daarvoor de vergaande maatregel van uithuisplaatsing middels ontbinding en ontruiming van haar als huurster kan worden getroffen op grond van schending van de norm van goed huurdersgedrag op de voet van artt. 7:213 jo. 219 BW. Wat de tweeling op straat in de wijk uitspookt, onttrekt zich aan de toerekenbare waarneming en controle van [geïntimeerde]. Woonbron zou kunnen overwegen om actie tegen de – inmiddels meerderjarige – tweeling zelf te ondernemen, nu daartoe mogelijkheden lijken te bestaan.
Zie LJN: BY4678.
Dit is een heel andere uitkomst dan bij de zaak over de treiterbroers in Utrecht. Wellicht een goede zaak om voor de verhuurder om in cassatie te gaan?