Gemeente Tilburg mag klokgelui verbieden
Een pastoor luidt ’s ochtends vroeg de klokken van de kerk:
Ten tijde van belang droeg de pastoor dagelijks om 7:30 uur de ochtendmis op in de kerk van de Heilige Margarita Maria Alacoque te Tilburg en luidde hij om 7:15 uur de kerkklokken. Het college heeft naar aanleiding van klachten van omwonenden geconstateerd dat door dit klokgelui in ieder geval op 7, 8, 26 en 27 mei 2009 de op grond van artikel 109a van de APV toegestane geluidsnormen zijn overschreden. Bij het besluit van 23 oktober 2009 heeft het college de pastoor een last onder dwangsom opgelegd, inhoudende dat de pastoor het klokgelui van de kerk dient te staken en gestaakt dient te houden voor zover dit meer geluid veroorzaakt dan op grond van artikel 109a van de APV is toegestaan.
De pastoor stelt dat de bepaling onverbindend is:
De pastoor betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat artikel 109a van de APV niet onverbindend is. Volgens de pastoor heeft de rechtbank miskend dat de raad van de gemeente Tilburg in strijd met artikel 10 van de Wom niet heeft gemotiveerd wat de noodzaak is om de beperking van het geluidsniveau vast te stellen voor een periode die duurt van 23:00 uur tot 7:30 uur. Dit klemt volgens hem temeer nu de lengte van dit tijdvak het oproepen tot het belijden van godsdienst illusoir maakt althans onnodig beperkt, aangezien de ochtendmis om 7:30 uur aanvangt en slechts 25% van de parochianen kan worden bereikt indien het klokgelui wordt gedempt. In dat verband voert de pastoor tevens aan dat het dempen van het klokgelui, voor zover dat praktisch uitvoerbaar is, een onevenredige inspanning van hem vergt.
De Afdeling is het oneens met de pastoor:
2.3.1. Artikel 10, tweede volzin, van de Wom bevestigt dat de gemeenteraad krachtens zijn autonome regelgevende bevoegdheid regels kan stellen met betrekking tot de duur en het geluidsniveau van klokgelui ter gelegenheid van oproepen tot het belijden van godsdienst. Zoals uit de geschiedenis van de totstandkoming van die bepaling blijkt, maakt deze vorm van klokgelui deel uit van de liturgie en kan deze als een door artikel 6 van de Grondwet beschermde uiting tot het belijden van godsdienst worden aangemerkt. De in artikel 10, tweede volzin, omschreven bevoegdheid moet niet worden opgevat als grondslag om het in artikel 6 van de Grondwet gewaarborgde recht tot het vrij belijden van godsdienst te beperken. Redelijke uitleg van dit grondwetsartikel brengt met zich dat dit recht niet de vrijheid tot kerkklokgelui van elke duur en met elk geluidsvolume impliceert. De in artikel 10, tweede volzin, van de Wom omschreven bevoegdheid dient ertoe om excessen wat duur of geluidsvolume betreft te voorkomen. De met het oog daarop tot stand gebrachte gemeentelijke regelgeving kan, afhankelijk van de plaatselijke omstandigheden en behoeften, worden afgestemd op de gelegenheden en tijdstippen waarop het klokgelui zal plaatsvinden. Dergelijke regulering van duur en geluidsniveau binnen redelijke grenzen, welke er niet toe leidt dat geen gebruik van betekenis om de klok te luiden meer resteert, moet geacht worden de vrijheid van godsdienst niet te beperken (Kamerstukken II 1985/86, 19 427, nr. 3, blz. 25, Kamerstukken II 1987/88, 19 427, nr. 21 en nr. 8, blz. 8 en Handelingen II 1987/88, blz. 48-49). De Afdeling wijst in dit verband eveneens op overweging 2.12.5. van haar uitspraak van 14 juli 2010 in zaak nr.200906181/1/H1.
2.3.2. De rechtbank heeft, onder verwijzing naar deze totstandkomingsgeschiedenis, terecht overwogen dat de raad niet in strijd met artikel 10, tweede volzin, van de Wom handelt door het geluidsniveau van het klokgelui voor een deel van het etmaal aan banden te leggen. Uit de toelichting op artikel 109a van de APV blijkt dat de raad heeft gekozen om het in die bepaling opgenomen verbod te laten duren van 23:00 uur tot 7:30 uur, omdat dit de periode is waarin de meeste mensen nachtrust genieten. Deze nachtrust kan worden verstoord wanneer op luide wijze wordt opgeroepen tot gebed. Aangezien deze oproep een uiting is van ieders recht om zijn godsdienst vrij te belijden, moet enige overlast worden geaccepteerd en geldt het verbod alleen voor excessieve vormen van geluidsoverlast met een geluidsniveau dat meer dan 10 dB(A) boven de normen van artikel 2.17 van het Activiteitenbesluit en meer dan 10 dB(A) boven het omgevingsgeluid uitkomt, aldus de raad. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad hiermee voldoende gemotiveerd waarom voor de betrokken periode is gekozen en heeft de raad na afweging van de betrokken belangen in redelijkheid tot vaststelling van de periode waarin het geluidsniveau is beperkt kunnen komen. Dat met minder luid klokgelui een kleiner deel van de parochianen voor de ochtendmis van 7:30 uur kan worden bereikt dan zonder die beperking en dat het dempen van het geluidsniveau van de klokken op praktische bezwaren stuit, leidt niet tot het oordeel dat geen gebruik van enige betekenis van de klokken resteert. In dit verband heeft de rechtbank terecht overwogen dat artikel 109a van de APV de mogelijkheid tot het belijden van godsdienst niet illusoir maakt, aangezien die bepaling het luiden van de klokken vóór 7:30 uur niet onmogelijk maakt en tussen 7:30 uur en 23:00 uur geen beperking geldt voor het geluidsniveau van het klokgelui.
De bepaling is ook niet in strijd met het Activiteitenbesluit.
Zie LJN: BR1448.