Kan de burgemeester mensen vanwege 15 gram hennep uit een koopwoning zetten? Een analyse van 13b Opiumwet
Kan een burgemeester een woning op grond van artikel 13b Opiumwet sluiten als er een relatief kleine handelshoeveelheid drugs wordt gevonden? In gemeenteland is deze vraag urgent, omdat de Rechtbank Noord-Nederland onlangs burgemeesters terugfloot die een steng beleid hanteerden. De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State lijkt echter minder streng. Een analyse van recente jurisprudentie over 13b Opiumwet.
In de zaak bij de ABRvS draait het om een woning waarin vijftien gram hennep, 0,3 gram cocaïne en 40,6 gram versnijdingsmiddelen is aangetroffen. De burgemeester van Maastricht sluit de woning op grond van artikel 13b Opiumwet voor de duur van zes maanden. De appellant betoogt dat de burgemeester niet bevoegd was om de woning te sluiten. De aangetroffen hoeveelheid drugs kan niet duiden op handel in softdrugs.
De Afdeling is het met appellant oneens. De enkele aanwezigheid van een handelshoeveelheid drugs in een pand brengt met zich dat aan artikel 13b lid 1 Opiumwet de bevoegdheid tot sluiting van dat pand kan worden ontleend. Bij de aanwezigheid van een hoeveelheid drugs in een pand die groter is dan een hoeveelheid voor eigen gebruik, is in beginsel aannemelijk dat die drugs bestemd zijn voor verkoop, aflevering of verstrekking, waarbij een hoeveelheid softdrugs van maximaal vijf gram als hoeveelheid voor eigen gebruik wordt aangemerkt. Het ligt in dat geval op de weg van de rechthebbende op het pand om het tegendeel aannemelijk te maken. Indien het tegendeel niet aannemelijk wordt gemaakt, is de burgemeester bevoegd om ten aanzien van het pand een last onder bestuursdwang op te leggen.
Deze uitspraak past in de strenge lijn in de jurisprudentie aangaande de bestuursrechtelijke strijd tegen drugshandel. Het aantreffen van vijftien gram hennep in de woning rechtvaardigt de sluiting van de woning, omdat het een handelshoeveelheid drugs betreft. Het is in dat geval aan de rechthebbende op het pand om het aannemelijk te maken dat geen sprake is handelsactiviteiten (zie ook ABRvS 1 december 2013, ECLI:NL:RVS:2013:2362). In onderliggende zaak lukt het appellant niet om aan te tonen dat geen sprake is van drugshandel in de woning. Ook in andere zaken slagen de bewoners van gesloten woningen veelal niet om het tegenbewijs te leveren (zie bijvoorbeeld ABRvS 12 februari 2014, ECLI:NL:RVS:2014:415; Rechtbank Noord-Nederland 26 februari 2014, ECLI:NL:RBNNE:2014:1130; Rechtbank Oost-Brabant 17 april 2014, ECLI:NL:RBOBR:2014:1914, r.o. 7; Rechtbank Oost-Brabant 25 april 2014, ECLI:NL:RBOBR:2014:2348; Rechtbank Den Haag 8 mei 2014, ECLI:NL:RBDHA:2014:5651).
In twee recente uitspraken van de Rechtbank Noord-Nederland oordeelt de rechter wel in het voordeel van de bewoner van het pand. In februari 2014 schorst de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Nederland het 13b Opiumwet-besluit van de burgemeester van Midden-Drenthe om een woning voor drie maanden te sluiten. In de woning waren 42 hennepplanten aangetroffen. De burgemeester heeft naar het oordeel van de voorzieningenrechter onvoldoende gemotiveerd waarom is hij overgegaan tot het gelasten van de sluiting van de woning voor de duur van drie maanden. De voorzieningenrechter komt tot dat oordeel op grond van drie overwegingen. Ten eerste staat de bestendige gedragslijn van de burgemeester op gespannen voet met het in de wetgeschiedenis verwoorde uitgangspunt dat bij een eerste overtreding in beginsel niet dient te worden overgegaan tot sluiting van een woning. Ten tweede blijkt niet uit de beschikbare stukken dat er risico voor overlast bestond of dat daadwerkelijk overlast is veroorzaakt. Ten derde is in het geheel niet duidelijk in welke zin de burgemeester de belangen van de bewoner heeft betrokken bij de besluitvorming. De bewoner geeft aan dat hij de drugs zelf gebruikt om gezondheidsklachten te verminderen. Bovendien heeft een sluiting enorme gevolgen voor zijn financiële situatie en zijn gezondheid (zie Voorzieningenrechter Rechtbank Noord-Nederland 6 februari 2014, ECLI:RBNNE:2014:593).
In juni 2014 vernietigt de Rechtbank Noord-Nederland het besluit van de burgemeester van Emmen om op grond van 13b Opiumwet een woning voor de duur van drie maanden te sluiten. In een stacaravan achter de woning is een hennepkwekerij met 242 hennepplanten aangetroffen. Er blijkt al eerder te zijn geoogst en de stroom wordt illegaal afgetapt. De rechtbank overweegt dat gelet op de hoeveelheid het aannemelijk is dat de planten bestemd waren voor de verkoop, aflevering of verstrekking in of vanuit de caravan. De burgemeester was daarom in beginsel bevoegd om de woning te sluiten. Toch vernietigt de rechtbank het besluit, omdat het niet deugdelijk is gemotiveerd. De burgemeester heeft ter motivering van zijn besluit verwezen naar zijn beleid. De rechtbank overweegt dat dit beleid de toets in rechte niet kan doorstaan, omdat ‘het beleid inhoudt dat reeds de enkele aanwezigheid van een handelshoeveelheid softdrugs in een woning of bijbehorend erf tot sluiting leidt zonder dat sprake is van bijkomende omstandigheden’. De rechtbank vervolgt: ‘Dat het beleid verschillende middelen bevat die in zwaarte oplopen en verschillen naar gelang sprake is van een woning of een bedrijf/lokaal waar middelen van lijst I of II van de Opiumwet worden aangetroffen en naar gelang van de aangetroffen hoeveelheid, maakt niet dat ten aanzien van een situatie als de onderhavige, waarin sprake is van aanwezig-heid van een handelshoeveelheid drugs van meer dan 50 hennepplanten in een woning of bijbehorend erf, sprake is van gefaseerde handhaving waarbij rekening wordt gehouden met de omstandigheden van het specifieke geval’ (zie Rechtbank Noord-Nederland 12 juni 2014, ECLI:NL:RBNNE:2014:2850). Opmerkelijk is dat in februari 2014 de Voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Nederland nagenoeg identiek beleid van de burgemeester van Coevorden niet onredelijk achtte (zie Rechtbank Noord-Nederland 26 februari 2014, ECLI:NL:RBNNE:2014:1130, r.o. 6).
In deze recente uitspraken van de Rechtbank Noord-Nederland over 13b Opiumwet wordt terecht benadrukt dat een sluiting geen automatisme mag zijn, dat niet slechts kan worden verwezen naar beleid en dat ingegaan moet worden op specifieke omstandigheden van de zaak. Het is noodzakelijk om elk besluit goed te motiveren en de belangen van de bewoners goed mee te wegen. De constatering dat het beleid van de burgemeester van Emmen niet de toets in rechte niet kan doorstaan, lijkt wel wat kort door de bocht. Zo biedt het Handhavingsbeleid hard- en softdrugs gemeente Emmen 2013 wel de mogelijkheid om in ‘schrijnende gevallen’ af te wijken van het beleid (zie onder 8, pagina 14). Ten tweede staat deze uitspraak op gespannen voet met onderliggende uitspraak van de Afdeling. In onderliggende uitspraak betoogt de bewoner namelijk eveneens dat niet naar voren is gekomen ‘dat de burgemeester het uitgangspunt heeft dat in algemene zin bij een eerste overtreding nog niet tot sluiting van de woning wordt overgegaan’. De Afdeling overweegt dat dit uitgangspunt niet voortvloeit uit beleid, maar dat juist een stringent lik-op-stuk beleid wordt toegepast, waarbij in situaties in beginsel zonder voorafgaande waarschuwing wordt opgetreden. De sluiting gebaseerd op dit beleid wordt door de Afdeling als rechtmatig aangemerkt (zie ook Rechtbank Oost-Brabant 17 april 2014, ECLI:NL:RBOBR:2014:1914, r.o. 11).