Psychisch zieke overlastveroorzaker hoeft huurwoning (nog) niet uit na brandstichting
Een huurder is psychisch in de war. Hij maakt zich schuldig aan brandstichting. Hij zegt vervolgens zijn huurovereenkomst op. Een maand later wil hij dat terugdraaien, aangezien hij toentertijd in de war was. De verhuurder vordert bij de kantonrechter toch ontruiming. Deze vordering wordt afgewezen:
3.5 De primaire grondslag van Vieya is gebaseerd op het standpunt dat [gedaagde] op 4 oktober 2011 de huurovereenkomst rechtsgeldig heeft opgezegd, waardoor hij gehouden is de woning te ontruimen. De kantonrechter is dienaangaande van oordeel dat de instemming van een huurder met beëindiging van zijn huurovereenkomst -gezien de gevolgen die instemming met vrijwillige beëindiging van de huurovereenkomst kan hebben- slechts mag worden aangenomen op grond van verklaringen en/of gedragingen van de huurder waaruit deze instemming duidelijk en ondubbelzinnig blijkt. Daarnaast dient de verhuurder zich met redelijke zorgvuldigheid ervan te vergewissen of de huurder vrijwillig instemt met beëindiging van de huurovereenkomst tussen partijen. Op Vieya rust terzake een verzwaarde onderzoeksplicht, nu [gedaagde], zo is de kantonrechter gebleken, de Nederlandse taal niet goed begrijpt. Het is de kantonrechter binnen het kader van deze kort geding procedure, die zich niet leent voor bewijslevering, niet gebleken dat [gedaagde] op 4 oktober 2011 bij het ondertekenen van het opzeggingsformulier (volledig) de gevolgen van zijn handelen begreep. Hetzelfde geldt voor de vraag of Vieya aan haar verzwaarde onderzoeksplicht heeft voldaan. Daarbij neemt de kantonrechter tevens in aanmerking dat, waar [gedaagde] de schijn heeft gewekt dat hij zich neerlegt bij beëindiging van de huurovereenkomst door niet te reageren op de hierboven (in rechtsoverweging 3.1 sub g. en i.) vermelde brieven van Vieya van 4 oktober en 20 oktober 2011, dit niet voldoende is voor het aannemen van een duidelijke en ondubbelzinnige instemming. Verder kan het feit dat Vieya de woning op 3 november 2011 aan een andere huurder heeft toegewezen [gedaagde] niet worden tegengeworpen.
3.6 Met betrekking tot de subsidiaire grondslag geldt het volgende. De kantonrechter beschouwt ontruiming als een laatste middel. Naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter is het echter allerminst zeker dat een bodemrechter in deze zaak zal oordelen dat dit punt in onderhavig geval reeds is bereikt. Daartoe is van belang dat [gedaagde] ter zitting heeft erkend dat er (brand)gevaarlijke incidenten hebben plaatsgevonden in zijn woning, maar dat hij om herhaling te voorkomen vanaf het laatste incident geen gebruik meer maakt van zijn gasfornuis. Bovendien heeft [gedaagde] ter zitting nadrukkelijk verklaard geen alcohol meer te nuttigen in verband met de medicijnen die hij gebruikt vanwege zijn suikerziekte. De verandering in zijn gedrag heeft er kennelijk toe geleid dat na 2 oktober 2011 geen incidenten meer hebben plaatsgevonden, zoals Vieya desgevraagd heeft bevestigd. [gedaagde] lijkt zich bewust geworden te zijn van het feit dat hij ervoor dient te zorgen dat de (brand)gevaarlijke incidenten tot het verleden behoren. Immers -zoals ter zitting is gebleken- is hij in dat verband zelfs bereid gebleken om in zijn woning uitsluitend niet opgewarmd voedsel te eten. Op grond van voornoemde omstandigheden is de kantonrechter er vooralsnog onvoldoende van overtuigd dat de huidige situatie zo acuut gevaarlijk is voor de overige bewoners van het complex dat de subsidiaire grondslag voor ontruiming in een eventuele bodemprocedure een zodanige kans van slagen zal hebben, dat vooruitlopen daarop reeds nu gerechtvaardigd is.
3.7 Daarbij wenst de kantonrechter overigens nog wel te benadrukken dat er sprake is geweest van ernstige incidenten die een serieus gevaar voor de medebewoners van [gedaagde] hadden kunnen opleveren. Wat dat betreft kan [gedaagde] zich naar het oordeel van de kantonrechter geen nieuwe misstap veroorloven, omdat dit in dat geval hoogstwaarschijnlijk wel tot ontruiming zal leiden.
Zie LJN: BU9934.