Woning met hennepplantage ten onrechte zonder waarschuwing gesloten met 13b Opiumwet
In een woning wordt een hennepplantage aangetroffen. De burgemeester sluit vervolgens op grond van art. 13b Opiumwet de woning zonder te waarschuwen. Door niet te waarschuwen, wijkt de burgemeester af van zijn eigen handhavingsbeleid.
Bij de voorzieningenrechter gaat het om de vraag of de burgemeester heeft mogen afwijken. Dat rechter acht dat niet het geval:
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder bij het thans bestreden besluit miskend dat afwijking van beleidsregels ingevolge artikel 4:84 van de Awb moet worden gerechtvaardigd door onevenredige gevolgen voor een of meer belanghebbenden. Artikel 4:84 van de Awb biedt het bestuursorgaan niet de mogelijkheid om ten nadele van een belanghebbende af te wijken ten behoeve van louter algemene belangen, zonder dat een of meer (andere) belanghebbenden kunnen worden aangewezen die bij die afwijking zijn gebaat. Zoals de Afdeling in haar uitspraak van 10 juli 2002 (LJN AE5084) heeft overwogen is het bestuursorgaan dat de beleidsregels heeft vastgesteld geen belanghebbende in de zin van artikel 4:84 van de Awb. Indien verweerder van mening is dat strikte toepassing van de beleidsregels leidt tot een resultaat dat het doel van het beleid en de onderliggende regelgeving voorbijschiet indien in een woning softdrugs worden verkocht, afgeleverd of verstrekt danwel daartoe aanwezig zijn in “een extreem grote hoeveelheid” (wat dat dan ook moge zijn), kan hij niet met toepassing van artikel 4:84 van de Awb van de beleidsregels afwijken, maar zal hij de beleidsregels moeten wijzigen. De door verweerder ter zitting ingeroepen uitspraak van de Afdeling van 24 mei 2006 (LJN AX4392) leidt niet tot een ander oordeel, reeds omdat in de casus die tot die uitspraak heeft geleid sprake was van afwijking door de burgemeester van een vaste gedragslijn en (derhalve) niet van afwijking van beleid als bedoeld in artikel 4:84 van de Awb.
De voorzieningenrechter overweegt voorts, zij het gelet op het vorenstaande feitelijk ten overvloede, dat hem ambthalve bekend is dat verweerder in de zaak welke bij de rechtbank is geregistreerd onder nummer AWB 11/1722 in de omstandigheid dat in de desbetreffende woning op 6 januari 2010 twee hennepplantages bestaande uit totaal 527 hennepplanten en op 10 november 2010 (andermaal) twee hennepplantages bestaande uit 472 hennepplanten werden aangetroffen, (aanvankelijk) heeft volstaan met het geven van een waarschuwing en eerst tot het opleggen van een last onder bestuursdwang is overgegaan nadat op 30 augustus 2011 andermaal een hennepplantage in de woning werd aangetroffen. Gelet hierop kan naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet staande worden gehouden, althans niet zonder nadere motivering, dat het aantal hennepplanten dat in de woning van verzoeker is aangetroffen, aanleiding kan vormen voor de afwijking van het handhavingsbeleid. Aan de omstandigheid dat uit de verklaringen van verzoeker blijkt dat de verdovende middelen bestemd waren voor verkoop kan al helemaal niet het gewicht worden toegekend dat verweerder daar kennelijk aan toegekend wenst te zien teneinde het afwijken van zijn beleid te rechtvaardigen, nu de omstandigheid dat verdovende middelen voor de verkoop in een woning aanwezig zijn niet alleen een voorwaarde is om het beleid te kunnen toepassen, maar zelfs om gebruik te kunnen maken van de bevoegdheid voor uitoefening waarvan dat beleid is vastgesteld.
Uit het vorenstaande volgt dat het bezwaar van verzoeker kans van slagen heeft en het bestreden besluit in bezwaar niet ongewijzigd in stand zal kunnen blijven nu dit is genomen in strijd met artikel 4:84 van de Awb. Er is daarom, gegeven de belangen van partijen, thans sprake van nadeel dat door het treffen van een voorlopige voorziening dient te worden voorkomen. Het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening zal daarom worden toegewezen op de wijze als nader geduid in rubriek 3. Hetgeen voorts nog door verzoeker is aangevoerd behoeft geen beoordeling meer.
De voorzieningenrechter schorst het besluit.
Zie LJN: BT7564.