Huurder verliest huurwoning door overlast en ophangen camera naar buren
Een huurder veroorzaakt overlast en plaatst een camera die gericht is op de buren. In eerste instantie vordert de verhuurder dat de camera wordt weggehaald. Deze eis wordt door de rechter toegewezen. In hoger beroep wijzigt de verhuurder de eis. Nu eist de verhuurder dat het huurcontract wordt ontbonden. Het hof gaat akkoord met deze wijzigingen van de eis. Het hof wijst de vordering tot ontbinding van de huurovereenkomst toe:
9. Uit voorgaande, slechts ten dele weersproken, stellingen van Woonbron volgt dat [de huurder] bij herhaling en gedurende een lange periode voor geluidsoverlast heeft gezorgd. Deze geluidsoverlast is zowel door de politie als medewerkers van Woonbron waargenomen en (in ieder geval deels) door [de huurder] erkend. De geluidsoverlast moet bovendien als ernstig worden aangemerkt, nu uit de bevindingen van de politie en de reactie van [de huurder] volgt dat de geluiden niet het gevolg zijn van gewone levensactiviteiten, maar [de huurder] deze (in ieder geval gedurende een aantal weken in 2003) heeft geproduceerd met het enkele doel dat deze geluiden door [buurvrouw 1] gehoord zouden worden. 10. Hieruit volgt voorts dat [de huurder] herhaaldelijk de van hem als huurder redelijkerwijs te vergen minimumgrenzen in het sociaal contact met zijn buren niet in acht heeft genomen. Vast staat dat hij bij herhaling de aangebrachte afscheiding tussen het balkon van hem en [buurvrouw 1] niet heeft gerespecteerd, hetgeen een substantiële aantasting van de privacy van deze buren vormt. Ook volgt er uit dat er bij herhaling en gedurende langere tijd klachten zijn over intimiderend en bedreigend gedrag door [de huurder] richting meerdere buren. Hoewel Van de Spoel ontkent bedreigend te zijn, erkent hij bijvoorbeeld wel dat hij [buurvrouw 2] in februari 2010 heeft aangesproken over ‘zware geluidsoverlast’ van de familie. Uit het meldformulier van [buurvrouw 2] volgt dat dit op haar bedreigend is overgekomen, hetgeen het hof niet bevreemdt, nu er al lang problemen waren tussen [de huurder] en [buurvrouw 2], [de huurder] een man is en [buurvrouw 2] een vrouw en [de huurder] karateleraar is/was. Het hof acht aannemelijk dat de indruk van intimidatie door [de huurder] is versterkt doordat hij – ondanks het verbod van 16 mei 2008 opnieuw – een camera heeft geplaatst waarmee hij de omgeving in de gaten kan houden. Dit geldt temeer nu er sprake is van een flexibele camera die 360º beeld kan produceren en dus zeer indringend is. Uit de aangifte van [buurvrouw 1] volgt dat zij zich – volgens het hof terecht – in haar levenssfeer aangetast voelt door de plaatsing van de camera en dat zij veel last heeft van spanningen en slechter slaapt dan voorheen. Dat Van de Spoel, naar hij stelt, slechts zijn voordeur en/of – zoals hij in eerste aanleg heeft gesteld – zijn auto in de gaten houdt met de camera, doet daar niet aan af. 11. Gelet op het vorenstaande, komt het hof tot de conclusie dat uit voormelde feiten volgt dat sprake is van herhaalde overlast. Het – wat het verleden betreft niet voor herstel vatbaar – veroorzaken van overlast is geen goed huurderschap, zodat sprake is van een tekortkoming van [de huurder] jegens Woonbron. Iedere tekortkoming in de nakoming van een verbintenis, geeft op grond van artikel 6:265 BW, de wederpartij de bevoegdheid om de overeenkomst te ontbinden, tenzij de tekortkoming deze gevolgen niet rechtvaardigt. In hetgeen [de huurder] heeft aangevoerd ziet het hof geen aanleiding om aan te nemen dat Woonbron – ondanks de tekortkoming van [de huurder] – de overeenkomst niet zou mogen ontbinden. Hoewel de ontbinding (mede gezien de gestelde [ziekte] van [de huurder]) aanzienlijke gevolgen heeft voor [de huurder], is van belang dat de incidenten zich gedurende lange tijd hebben voorgedaan en dat deze, zo blijkt uit de overgelegde stukken, grote indruk hebben gemaakt op (in ieder geval) [buurvrouw 1] en [buurvrouw 2]. Zoals mede uit het hierna volgende blijkt heeft [de huurder] bovendien geen inzicht getoond in de onjuistheid van zijn handelen, zodat de vrees gerechtvaardigd is dat de overlast door [de huurder] (in enigerlei mate) zal blijven voortbestaan. Woonbron heeft in 1999 bemiddeld in het geschil tussen [de huurder] en de buren en is nadien ook herhaaldelijk betrokken geweest bij incidenten en de afwikkeling daarvan. Ten slotte volgt uit de door [de huurder] overgelegde stukken dat Woonbron niet afwijzend heeft gereageerd op zijn verzoek tot woningruil. Naar het oordeel van het hof heeft Woonbron zich daarmee voldoende ingespannen om de situatie te normaliseren of een andere oplossing te verkrijgen, maar heeft dat onvoldoende resultaat gehad. 12. [de huurder] heeft aangeboden bewijs te leveren. Hieraan wordt echter niet toegekomen. Op basis van de door Woonbron gestelde en hiervoor genoemde feiten en omstandigheden welke door [de huurder] al dan niet expliciet, geheel of gedeeltelijk zijn erkend, staan deze feiten immers vast. De conclusie is dan ook dat reeds op grond hiervan sprake is van overlast van [de huurder], zoals door Woonbron aan de vordering ten grondslag is gelegd. Deze overlast (in deze frequentie en mate) kan niet worden gerechtvaardigd door overlast die [de huurder] zelf stelt te ervaren.
Zie LJN: BT2200.