Buurtbewoners weren met succes de komst van een jongerencentrum
Het college van b&w van Den Bosch verleent ontheffing van de voorschriften uit een bestemmingsplan. Daardoor kan een jongerencentrum zich vestigen. Buurtbewoners zijn het daarmee oneens en vrezen overlast. Zij stellen beroep in en winnen bij de rechtbank. D
De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State is het eens met de rechtbank en overweegt:
2.7.1. Het college diende in het kader van de voorgenomen ontheffingverlening te beoordelen of de vestiging van het jongerencentrum op het perceel in ruimtelijk opzicht aanvaardbaar is. Daartoe diende het de belangen van de aanvrager van de ontheffing en die van de omwonenden van het perceel tegen elkaar af te wegen, en vervolgens te motiveren waarom de ruimtelijke ingreep die de vestiging van het jongerencentrum met zich brengt, niet zodanig is dat de ontheffing zou moeten worden geweigerd. In dat kader kan aan de orde komen of aanleiding bestaat aan de ontheffing voorschriften te verbinden ter waarborging van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Het, ter zitting nader toegelichte, standpunt van het college dat artikel 3.23, tweede lid, van de Wro het stellen van voorschriften als vorenbedoeld niet mogelijk maakt, wordt door de Afdeling niet gevolgd. Aan de ontheffing kunnen voorschriften als bovengenoemd worden verbonden, voor zover deze ruimtelijk relevant zijn, als uitkomst van de in dit kader door het college te verrichten belangenafweging.
2.7.2. Uit het voorgaande volgt niet zonder meer dat het verbinden van voorschriften aan de gevraagde ontheffing noodzakelijk is. Van belang is slechts dat het college, gelet op de bij de beoogde ruimtelijke ingreep betrokken belangen, het verlenen van de ontheffing van een motivering dient te voorzien en daarbij, gegeven de omstandigheden van het concrete geval, de vraag dient te betrekken of het verbinden van voorschriften aan de ontheffing al dan niet noodzakelijk is. De Afdeling is met de rechtbank van oordeel dat het dit, in het bijzonder gezien in het licht van de hieronder geschetste feiten en omstandigheden, ten onrechte niet heeft gedaan.
Anders dan het college heeft betoogd, wijkt de ruimtelijke uitstraling van het geprojecteerde jongerencentrum niet slechts in geringe mate af van die van een ingevolge het bestemmingsplan ter plaatse toegestane sportvoorziening. In dit verband zij erop gewezen dat het college ter zitting heeft bevestigd dat het centrum met name ook is bedoeld voor zogeheten probleemjongeren. Gelet daarop is van belang hoe de begeleiding van deze jongeren zal worden geregeld. Het college heeft echter niet kunnen aangeven hoeveel personeelsleden bij de begeleiding van de jongeren zullen zijn betrokken, noch dat het daarbij zal gaan om personeel met voldoende kwalificaties voor de begeleiding van dergelijke jongeren. Verder is gebleken dat de palliatieve afdeling van woonzorgcentrum De Taling, bedoeld voor bewoners die nog slechts minder dan drie maanden te leven hebben, recht tegenover het jongerencentrum zal zijn gelegen. Ten slotte kunnen volgens het besluit van 12 oktober 2010 de daarin als voorschrift opgenomen openingstijden van het centrum, in de toekomst nog worden uitgebreid.
2.7.3. Ten aanzien van de door het college in het besluit van 12 oktober 2010 tot uitdrukking gebrachte intentie om aan een aantal belangen van [appellant sub 1 A], [appellant sub 1 B] en Van Neynselgroep tegemoet te komen door middel van een convenant, wordt overwogen dat, naar ter zitting is gebleken, nog geen convenant is opgesteld. Evenmin is gebleken dat voorbereidingen daartoe in een vergevorderd stadium zijn (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 11 augustus 2010 in zaak nr. 201000591/1/H1).
Zie LJN: BT2162.