Huurder moet na overlast huurwoning ontruimen en krijgt gebiedsverbod
Een huurder veroorzaakt veel overlast. Hij schreeuwt, bonkt, stampt, vecht, slaat met de deuren en scheldt mensen uit. Ook wordt in en rond de woning in drugs gehandeld. De verhuurder stapt naar de kantonrechter en vordert ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de woning.
De kantonrechter wijst die vordering toe:
[gedaagde 1] voert aan dat de door Pré Wonen aan de vordering ten grondslag gelegde overlast inmiddels tot het verleden behoort. Die redenering kan geen stand houden.
Vast staat immers dat [gedaagde 1] ook ná het vonnis van de voorzieningenrechter van 6 december 2010, zodanige (geluids)overlast heeft veroorzaakt (op 16 februari 2011 en 28 mei 2011), dat de politie in actie heeft moeten komen. Het verweer van [gedaagde 1], dat het op 16 februari 2011 slechts om een ‘kleine ruzie’ ging, wordt verworpen, nu het geschil tussen moeder en dochter klaarblijkelijk zo hevig was dat de politie heeft moeten ingrijpen door [gedaagde 2] naar een andere plek te brengen. Daar komt bij dat Pré Wonen tijdens de mondelinge behandeling op 12 juli 2011 onbetwist heeft gesteld, dat de dag voorafgaande aan de zitting, de politie weer naar de woning van [gedaagde 1] heeft moeten komen in verband met een ruzie tussen [gedaagde 1] en haar dochter, die op straat werd uitgevochten.
Ook het door [gedaagde 1] en [gedaagde 3] gevoerde verweer, dat het in werkelijkheid gaat om een complot van een aantal buren die samenspannen om [gedaagde 1] uit haar woning te krijgen, faalt. Daarbij is met name van belang dat de politie, zoals onbetwist is komen vast te staan, diverse keren heeft vastgesteld dat door [gedaagde 1] (en haar huisgenoten) ernstige overlast is veroorzaakt. Hoewel aannemelijk is dat de verhouding tussen [gedaagde 1] en een aantal omwonenden gespannen is, is niet gebleken dat het gedrag van [gedaagde 1] voornamelijk een reactie is op de onverdraagzaamheid van de buren, die om het minste of geringste de politie bellen, zoals [gedaagde 1] betoogt. [gedaagde 1] heeft als zodanig de door Pré Wonen gestelde pesterijen en dreigementen niet betwist. De stelling van [gedaagde 1] dat deze moeten worden gezien als reactie op onaangenaam gedrag van de omwonenden, kan dan ook geen stand houden.De kantonrechter is, het voorgaande in overweging nemende, van oordeel dat van Pré Wonen niet kan worden verlangd dat zij de huurovereenkomst met [gedaagde 1] nog langer voortzet. De vordering tot ontbinding van de huurovereenkomst zal daarom worden toegewezen.
Hetzelfde geldt voor de vordering tot veroordeling van [gedaagde 1], [gedaagde 2] en [gedaagde 3] tot ontruiming van de woonruimte. De kantonrechter zal de ontruimingstermijn billijkheidshalve bepalen op de hierna te melden termijn. Nu gebleken is dat [gedaagde 1], ondanks haar ontkenning, tot op heden overlast blijft veroorzaken, is er sprake van gerechtvaardigde twijfel aan de zijde van Ymere, dat [gedaagde 1] aan de veroordeling tot ontruiming zal voldoen. Er is dan ook aanleiding om aan die veroordeling de gevorderde dwangsom van € 500,00 per dag of gedeelte daarvan te verbinden. De dwangsom zal worden gemaximeerd tot € 10.000,00.
Ook legt de kantonrechter de huurder een gebiedsverbod op:
[gedaagde 1] heeft duidelijk gemaakt dat zij voornemens is de omwonenden met wie zij bevriend is, ook na de ontruiming van de woning te bezoeken. Gezien de gespannen situatie, die het verblijf van [gedaagde 1] heeft veroorzaakt, heeft Pré Wonen er belang bij dat [gedaagde 1], [gedaagde 2] en [gedaagde 3] zich daar voorlopig niet zullen ophouden. In aanmerking nemende dat [gedaagde 1] tot de dag van de mondelinge behandeling heeft volhard in het veroorzaken van overlast, acht de kantonrechter het risico op voortzetting van dat gedrag na de ontruiming aanwezig. Er is dus voldoende grond aanwezig voor toekenning van de vordering tot het opleggen van een gebiedsverbod aan [gedaagde 1], [gedaagde 2] en [gedaagde 3]. Dit gedeelte van de vordering zal derhalve worden toegewezen, met dien verstande dat het gebied zal worden beperkt tot de [straatnaam] en de periode waarvoor het verbod geldt, zal worden gesteld op één jaar na de ontruiming van de woning, eveneens onder toekenning van een dwangsom. Deze zal worden gesteld op € 500,00 per dag of gedeelte daarvan, tot een maximum van € 10.000,00.
Zie LJN: BT2043.