Kamerbewoner verlies kamer vanwege ernstige overlast en pesterijen
Een man bewoont een kamer in een tweekamerappartement. Hij veroorzaakt overlast voor de andere bewoner:
Voorts heeft de huurder van de voorkamer, [voormalig huurder], de huur opgezegd omdat [appellante] hem het leven zuur maakte onder meer door de enige warmwatervoorziening, te weten de geiser in de keuken van [appellante], geregeld uit te schakelen. Tot slot heeft [appellante] het onmogelijk gemaakt dat de voorkamer opnieuw werd verhuurd door de toegang tot die kamer te vergrendelen dan wel te barricaderen en te weigeren iemand binnen te laten, aldus De [geïntimeerde].
De verhuurder wil dat de kamerbewoner vertrekt en vordert dat de kantonrechter de huurovereenkomst ontbindt. Die wijst die vordering toe. Het Hof bekrachtigt dit vonnis:
Daarbij komt dat voldoende is gebleken dat [appellante] zich (ook overigens) niet steeds als een goed huurder heeft gedragen. [appellante] betwist weliswaar dat zij de geiser in haar keuken heeft afgesloten en stelt dat De [geïntimeerde] zelf de gastoevoer bij de ingang van de voordeur van de woning heeft dichtgedraaid, maar deze stelling staat haaks op de stellingen van De [geïntimeerde], welke stellingen worden ondersteund door de mail van de vader van [voormalig huurder] aan De [geïntimeerde] (prod. 1 inleidende dagvaarding). Ook de ontkenning van [appellante] dat zij heeft volhard in haar weigering om een medewerkster van Quick Housing toe te laten tot de woning toen De [geïntimeerde] haar eenmaal de reden voor de komst van deze medewerkster had verklaard, staat lijnrecht tegenover de stellingen van De [geïntimeerde], welke stellingen worden ondersteund door de brief van de bewuste medewerkster aan De [geïntimeerde] (prod. 2 inleidende dagvaarding). Het hof acht de stellingen van De [geïntimeerde] omtrent de handelwijze van [appellante] voorshands aannemelijk en nu [appellante] geen bewijs heeft aangeboden, wordt aan tegenbewijs niet toegekomen. Daarbij komt dat [appellante] niet heeft betwist dat zij ook aan een medewerker van het bedrijf van De [geïntimeerde] die de voorkamer kwam inspecteren de toegang tot de voorkamer heeft geweigerd. Gelet hierop, alsmede gelet op hetgeen in 4.1. is overwogen, heeft de kantonrechter de gevorderde ontbinding en ontruiming naar het oordeel van het hof terecht toegewezen. Dit betekent dat de grief faalt.
Zie LJN: BQ8274.