Het blowverbod opnieuw uitgevonden?
Een verdachte wordt vervolgd vanwege overtreding van art. 10 APV Utrecht. Dat artikel luidt als volgt:
Onverminderd het bepaalde in de artikelen 424, 426 bis en 431 van het Wetboek van Strafrecht is het verboden op of aan de weg, of in een voor het publiek toegankelijk gebouw op enigerlei wijze de orde te verstoren, zich hinderlijk te gedragen, personen lastig te vallen, te vechten, deel te nemen aan een samenscholing, onnodig op te dringen of door uitdagend gedrag aanleiding te geven tot wanordelijkheden.
De verdachte zou drugs hebben gebruikt op straat en daarom de openbare orde hebben verstoord. In hoger beroep gebeurd er wat bijzonders. De Advocaat-Generaal verzoekt om ontslag van alle rechtsvervolging aangezien het verbod onverbindend is:
Mijns inziens dient art. 10 lid 1 van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) van de gemeente Utrecht onverbindend te worden verklaard wegens strijd met een hogere regeling. De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) heeft op 13 juli 2011 geoordeeld dat het per APV verbieden van het gebruiken of aanwezig hebben van drugs in strijd is met de Opiumwet. Ik leg een persbericht over, dat verwijst naar de betreffende uitspraak, nr. 201009884/1 (LJN BR1425). De ABRvS is het hoogste rechtsorgaan op dit gebied, waardoor er geen rechtsmiddel tegen deze beslissing openstaat. Zij heeft hiermee duidelijk een richting aangegeven. Het proces-verbaal van bevindingen van een verbalisant biedt voldoende bewijs van het gebruik van drugs door verdachte. Naar mijn mening is verdachte echter niet strafbaar. Ik concludeer dan ook tot bewezenverklaring van het tenlastegelegde feit en vorder verdachte te ontslaan van alle rechtsvervolging.
Het hof gaat daar niet in mee:
Gewezen kan worden dat er sprake is van een overtreding van art. 10 lid 1 van de Algemene Plaatselijke Verordening van de gemeente Utrecht. Dit artikel behelst een regeling omtrent de (voorbereiding van) het gebruik van verdovende middelen. Er is echter geen sprake van een rechtstreeks verbod op het aanwezig hebben van de middelen die vallen onder Opiumwet. Hoewel er in sommige gevallen de facto een overlapping met de Opiumwet kan ontstaan, is deze bepaling door zijn formulering ruimer, aangezien zij mede ziet op de voorbereiding en niet enkel op het ‘voltooide’ delict. Mede gelet op het in de APV-bepaling uitgedrukte doel van het betreffende verbod, te weten de handhaving van de openbare orde, dat is het gevoel van vrede en veiligheid van de burger, is er geen juridisch relevante overlapping met de Opiumwet, die als doel heeft het bevorderen van de volksgezondheid. Het hof ziet daarom geen aanleiding om art. 10 lid 1 APV Utrecht onverbindend te verklaren.
De verdachte wordt veroordeeld tot een geldboete.
Zie LJN: BV3446.