Vader van overlastveroorzakers moet huurwoning echt uit
Verhuurder Mitros lukt het om de vader van twee overlastveroorzakers uit de huurwoning te zette. Ik schreef daar eerder over: zie hier en hier.
De advocaat van de vader start nu (tevergeefs) een executiegeschil tegen de ontruiming van de woning. De voorzieningenrechter overweegt:
4.1. In een executiegeschil kan de voorzieningenrechter de tenuitvoerlegging van een vonnis slechts schorsen, indien hij van oordeel is dat de executant mede gelet op de belangen aan de zijde van de geëxecuteerde die door de executie zullen worden geschaad – geen in redelijkheid te respecteren belang heeft bij gebruikmaking van zijn bevoegdheid tot tenuitvoerlegging over te gaan. Dat zal het geval kunnen zijn indien het te executeren vonnis klaarblijkelijk op een juridische of feitelijke misslag berust of indien de tenuitvoerlegging op grond van na dit vonnis voorgevallen of aan het licht gekomen feiten klaarblijkelijk aan de zijde van de geëxecuteerde een noodtoestand zal doen ontstaan, waardoor een onverwijlde tenuitvoerlegging niet kan worden aanvaard.
De voorzieningenrechter gaat vervolgens inhoudelijk op de zaak in:
Blijkens het ontruimingsvonnis was de kantonrechter bekend met het verblijf van [zoon 2] in een gesloten inrichting (tenminste) tot 21 mei 2011 en met de inschrijving van [zoon 1] op een ander adres en zijn detentie. De kantonrechter heeft op basis van die feiten geoordeeld. Van een klaarblijkelijk feitelijke misslag is derhalve geen sprake. Dat de kantonrechter op basis van de bestaande omstandigheden in de visie van Mitros een onjuiste conclusie heeft getrokken, staat ter beoordeling van de rechter in hoger beroep, maar kan, gelet op het hiervoor in 4.1 gegeven toetsingskader van een executeigeschil, niet leiden tot schorsing van de tenuitvoerlegging van het door de kantonrechter gewezen ontruimingsvonnis.
De omstandigheid dat [zoon 1] thans niet meer is gedetineerd en dat de burgemeester van Utrecht het voornemen heeft hem een gebiedsverbod op te leggen voor het gedeelte van de wijk waar ook de woning van [eiser] is gelegen, is een na het ontruimingsvonnis opgekomen feit. Gesteld noch gebleken is echter dat deze omstandigheid tot gevolg heeft dat het ten uitvoerleggen van het ontruimingsvonnis zal leiden tot een noodtoestand bij [eiser]. Dit nieuwe feit kan dan ook evenmin leiden tot opschorting van de tenuitvoerlegging van het ontruimingsvonnis omdat dit mede gelet op de beperkte duur van het gebiedsverbod onvoldoende zekerheid biedt dat [zoon 1] niet zal terugkeren in de woning. Een gebiedsverbod voor de duur van drie maanden staat er bovendien minder aan in de weg dat [zoon 1] toch naar de woning terugkeert, dan de situatie van detentie waarin [zoon 1] zich ten tijde van het ontruimingsvonnis bevond.
Ook andere omstandigheden leiden niet tot een noodtoestand voor de vader. Zijn huurwoning moet worden ontruimd.
Zie LJN: BQ1800