Rechter schorst sluiting 13b Opiumwet van woning na drugshandel zoon
De burgemeester van Woerden sluit op grond van art. 13b Opiumwet een woning. In de woning is 137,7 kilogram hashish gevonden. De drugs zijn van één van zoons van het gezin. Het hele gezin verliest vanwege de drugshandel de woonruimte. Het gezin stapt naar de voorzieningenrechter.
Het gezin stelt ten onrechte dat de burgemeester zich niet baseren op één bron, namelijk de politie. De burgemeester mag zijn besluit op grond van 13b Opiumwet baseren op de politiegegevens.
Ten tweede stelt het gezin dat geen sprake is van drugshandel. De voorzieningenrechter overweegt:
De voorzieningenrechter stelt op grond van de omvang van de hoeveelheid hashish die blijkens de stukken op 18 april 2011 in de woning is aangetroffen vast dat deze hoeveelheid naar algemeen geldende maatstaven niet als voor eigen gebruik kan worden aangemerkt. Integendeel, het betreft een zeer grote hoeveelheid, die tevens een grote waarde vertegenwoordigt. Dat hier sprake is van een hoeveelheid die bedoeld is om te verhandelen acht de voorzieningenrechter daarom alleszins aannemelijk. Uit de stukken komt verder naar voren dat [verzoeker 3] over relatief grote hoeveelheden contanten en een tamelijk kostbare auto beschikte, terwijl hij de afgelopen jaren geen bij de belastingdienst bekende legale inkomsten uit arbeid of bedrijf had. Verder is in de berging een tas met verpakkingsmateriaal aangetroffen waarop de drugshond is aangeslagen, en is in de woning op de slaapkamer van [verzoeker 3] een weegschaal aangetroffen. Deze omstandigheden en artikelen duiden, naar algemeen bekend is, op mogelijke betrokkenheid bij drugshandel.
Bovendien is in de woning in een kast op de overloop, die volgens vader [verzoeker 1] bij [verzoeker 3] in gebruik was als kledingkast, ruim 21 gram amfetamine, zijnde harddrugs, aangetroffen. Ook deze hoeveelheid kan beschouwd worden als een handelshoeveelheid.
Dit alles maakt dat naar het oordeel van de voorzieningenrechter de burgmeester zich terecht op het standpunt stelt dat het hier een woning betreft waar stoffen die op grond van Lijst I en II van de Opiumwet verboden zijn, ten behoeve van de verkoop, aflevering of verstrekking daarvan aanwezig zijn.
Gelet daarop was sprake van een situatie waarin de burgemeester bevoegd was om op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet bestuursdwang toe te passen. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Vervolgens is het de vraag of de burgemeester de bevoegdheid uit art. 13b Opiumwet op een redelijke wijze heeft toegepast. De burgemeester heeft geen beleidsregels over art. 13b Opiumwet opgesteld. Daarover stelt de rechter:
De voorzieningenrechter merkt op dat, ook al is het de eerste keer dat de burgemeester gebruik maakt van deze bevoegdheid, het ontbreken van een dergelijk beleid ten aanzien van woningen ongewenst is. Bij de parlementaire behandeling in de Eerste Kamer van het wetsvoorstel dat zag op de aanpassing van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet ten aanzien van woningen, is juist de wenselijkheid van een dergelijk stappenplan/beleid uitgesproken in verband met het recht op family life zoals neergelegd in artikel 8 van het Europees Verdrag voor de rechten van de Mens (EVRM). Gelet op de ingrijpendheid van het middel verdient het dan ook aanbeveling om daarover tevoren duidelijkheid te bieden. Dit laat echter onverlet dat artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet een dergelijk beleid niet verplicht stelt en dat de burgemeester ook zonder een dergelijk stappenplan de bevoegdheid heeft om in de daar beschreven situaties bestuursdwang toe te passen. Wel dient het besluit dan extra goed gemotiveerd te zijn om op zichzelf de toets aan proportionaliteit en subsidiariteit te kunnen doorstaan en ook overigens niet in strijd te zijn met het recht.
Vervolgens kijkt hij naar de redelijkheid van toepassing van 13b Opiumwet in dit geval:
3.11 De voorzieningenrechter overweegt dat uit het dossier in deze zaak niet naar voren komt dat in de woning elders dan in de zolderkamer en de kast op de eerste verdieping die in gebruik zijn bij [verzoeker 3], spullen zijn aangetroffen waaruit kan worden afgeleid dat [verzoeker 1], zijn echtgenote of de andere twee bewoners samen met [verzoeker 3] betrokken zouden zijn bij de handel in drugs. Er zijn de voorzieningenrechter uit het overgelegde dossier evenmin aanwijzingen of waarnemingen gebleken dat [verzoeker 1], zijn echtgenote of de andere twee bewoners betrokken zijn bij degene met wie [verzoeker 3] volgens de politie heeft samengewerkt bij de handel in drugs, of zich daaraan zelfstandig mogelijk schuldig maken.
3.12 Dat er daadwerkelijk door de overige bewoners is geprofiteerd van de inkomsten van [verzoeker 3], blijkt evenmin voldoende duidelijk uit het huidige dossier. Het ene telefoongesprek van een 16-jarige acht de voorzieningenrechter daarvoor niet voldoende. Ter zitting is bevestigd dat bij die doorzoeking, die mede was gebaseerd op een verdenking van witwassen, geen goederen behorend tot andere bewoners dan [verzoeker 3] in beslag zijn genomen.
De financiële omstandigheden van [verzoeker 3] ondanks het ontbreken van regulier werk en in ieder geval de aangetroffen drugs hadden wellicht bij met name [verzoeker 1] en [verzoeker 2], als huurders/ouders en daarmee hoofdverantwoordelijken voor wat er in de woning gebeurt, vraagtekens moeten doen rijzen bij de bezigheden van hun oudste zoon. Maar nu er uit de overlegde stukken onvoldoende aanwijzingen blijken van daadwerkelijk betrokkenheid of daadwerkelijk gewin van [verzoeker 1] en de overige bewoners bij de vermeende activiteiten van [verzoeker 3], kan in redelijkheid niet gezegd worden dat zij aan te merken zijn als ‘schuldige medebewoners’. De voorzieningenrechter heeft hierbij verder betrokken dat het de eerste keer is dat in deze woning drugs zijn aangetroffen en dat ook [verzoeker 3] niet eerder antecedenten op het gebied van de Opiumwet had.
Tegen die achtergrond is de voorzieningenrechter van oordeel dat de burgemeester in redelijkheid niet heeft kunnen overgaan tot het toepassen van de zwaarste variant binnen zijn mogelijkheden op grond van de bevoegdheid van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet, te weten de sluiting van deze woning.
Aangezien niet het hele gezin betrokken was bij de handel, is toepassing van art. 13b Opiumwet dus disproportioneel. De rechter neemt zijn beoordeling ook mee.
3.13 De voorzieningenrecht heeft bij dit oordeel ook van belang geacht dat in het onderhavige geval uit het dossier niet blijkt dat de woning (voor omwonenden, gebruikers of binnen het criminele circuit) bekend was als drugspand of plek waar of van waaruit drugshandel werd gepleegd. Dat er om die reden een noodzaak was om, met voorbijgaan aan de rechten van de medebewoners, dit pand te sluiten, volgt de voorzieningenrechter niet. Ter zitting is door de burgemeester in dit verband aangevoerd dat met de sluiting andere strafbare feiten of inbreuken op de openbare orde wordt voorkomen, bijvoorbeeld dat er door andere criminelen in de woning zou worden ingebroken om de hashish weer terug te krijgen, zoals bij de woning van de medeverdachte van [verzoeker 3] is gepoogd. Deze reden acht de voorzieningenrechter in dit geval onvoldoende zwaarwegend. Deze woning wordt, anders dan de bedoelde woning, door de overige verzoekers bewoond, terwijl de drugsvondst en de arrestatie van [verzoeker 3] inmiddels publiciteit hebben gekregen.
3.14 De voorzieningenrechter overweegt verder dat [verzoeker 1] en [verzoeker 2], als huurders wel een verantwoordelijkheid hebben voor wat er in de woning plaatsvindt en wat er daar aanwezig is, indien daarbij sprake is van strafbare feiten.
De door de burgemeester aangehaalde jurisprudentie waarin de huurder als ‘overtreder’ in de zin van de Awb wordt beschouwd, ziet op een ander rechtsgebied, namelijk handhaving van het gebruik van woningen overeenkomstig een bestemmingsplan. Analoog daaraan kan de voorzieningenrechter de burgemeester wel volgen in het, vanuit zijn bevoegdheid ingevolge artikel 13b, van de Opiumwet, aannemen van een verantwoordelijkheid van de huurders wanneer in de woning stoffen van lijst I en/of II van de Opiumwet worden aangetroffen.
Dit gaat echter naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet zo ver dat de eerste keer dat zich omstandigheden voordoen waarbij de huurders, noch de overige medebewoner onomstotelijk mede betrokken zijn, zonder meer tot sluiting van de woning kan worden overgegaan. In de parlementaire geschiedenis bij artikel 13b van de Opiumwet is onder meer verwoord dat in het geval van een woning bij een eerste constatering aan bewoners de mogelijkheid moet worden gegeven zelf de situatie te beëindigen of te voorkomen.
De voorzieningenrechter is dan ook van oordeel dat verzoekers terecht stellen dat het bestreden besluit onevenredig is.
Zie LJN: BQ8685.