Preventieve dwangsom tegen overlastige oliebollenkraam
Het college van b&w leggen een preventieve dwangsom op aan een exploitant van een oliebollenkraam. Hij mag onder last van een dwangsom geen standplaats in nemen zonder vergunning. De oliebollenkraam zou overlast en brandgevaar opleveren. De man krijgt de dwangsom preventief opgelegd aangezien hij al heeft aangegeven dat hij de standplaats toch zonder vergunning gaat innemen.
De Afdeling overweegt dat het college van b&w de vergunning in redelijkheid kon weigeren:
Met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat het college de verzochte standplaatsvergunning in redelijkheid heeft kunnen weigeren in het belang van het voorkomen of beperken van overlast, omdat volgens een advies van de brandweer niet aan het brandveiligheidsvoorschrift wordt voldaan. Dat de bakinrichting voldoet aan de daaraan te stellen veiligheidseisen, betekent niet, zoals de rechtbank heeft overwogen, dat het college om die reden de vergunning niet heeft mogen weigeren onder verwijzing naar het brandveiligheidsvoorschrift. Hierbij heeft de rechtbank terecht in aanmerking genomen dat het brandveiligheidsvoorschrift is opgenomen in de “voorwaarden voor bakinrichtingen / kramen” en dat deze voorwaarden afkomstig zijn van de Veiligheidsregio Noord-Holland Noord en dat deze voorwaarden zijn gebaseerd op het Handboek Preventie van de Veiligheidsregio waarin regels zijn opgenomen ter voorkoming van brandoverslag.
Over de hoogte van de dwangsom stelt de Afdeling:
2.5. [appellante] voert ten slotte aan dat de rechtbank haar betoog dat de opgelegde dwangsom van € 10.000,00 voor elke dag dat de overtreding voortduurt met een maximum van € 20.000,00 disproportioneel is ten onrechte niet heeft gevolgd. Zij heeft het merendeel van de opbrengst van de oliebollenactie in voorgaande jaren afgestaan aan goede doelen. Volgens [appellante] bedroeg de beoogde winst slechts € 1.000,00.
2.5.1. Geen grond bestaat voor het oordeel, alsook de rechtbank heeft overwogen, dat de door het college vastgestelde dwangsom niet in redelijke verhouding staat tot de zwaarte van het geschonden belang en de beoogde werking van de dwangsom. De rechtbank heeft bij haar oordeel terecht in aanmerking genomen dat het opleggen van een last onder dwangsom mede ten doel heeft de overtreder te bewegen de voor hem geldende regels na te leven. De rechtbank heeft voorts op goede gronden overwogen dat het college bij het vaststellen van de hoogte van de dwangsom rekening mocht houden met het te verwachten financiële voordeel bij het innemen van de standplaats met de oliebollenkraam. Dat de beoogde winst slechts € 1000,00 bedroeg, zoals [appellante] stelt, omdat het merendeel van de opbrengst aan goede doelen wordt afgestaan, maakt niet dat het college het te behalen financiële voordeel voor [appellante] niet mocht betrekken bij het vaststellen van de hoogte van de dwangsom. De besteding van de winst staat immers ter vrije wil van [appellante]. Tot slot heeft de rechtbank op goede gronden bij haar oordeel betrokken dat de opgelegde dwangsom in overeenstemming is met hetgeen is vermeld in de Uitvoeringsnota afdeling Handhaving en Vastgoed.
Zie LJN: BR6902.