Ouders moeten huurwoning verlaten door overlast zoon
De uitwonende zoon van huurders veroorzaakt veel overlast voor omwonenden in een woonzorgcomplex. Deze overlast bestaat uit geluidsoverlast, intimidatie, schelden, gooien van voorwerpen en vernielingen.
De verhuurder vorder vervolgens dat de ouders vanwege de overlast de woning moeten ontruimen. Aan de ouders wordt wel vervangende woonruimte aangeboden. De rechter wijst deze vordering toe:
8. Bij de beoordeling van deze klachten over door een derde veroorzaakte overlast in het gehuurde en in en rond het woonzorgcomplex waartoe het gehuurde behoort wordt het volgende vooropgesteld.
Op grond van de artikelen 7:231 BW jo 6:265 BW geeft iedere tekortkoming van de huurder de verhuurder de bevoegdheid de huurovereenkomst te ontbinden, tenzij de tekortkoming gezien haar geringe betekenis deze ontbinding met haar gevolgen niet rechtvaardigt.
De contractuele verplichting dat derden die zich in het gehuurde bevinden geen overlast veroorzaken en de wettelijke verplichting als neergelegd in artikel 7:219 BW dat de huurder jegens de verhuurder aansprakelijk is voor schade, toegebracht aan het gehuurde door derden die met goedvinden van de huurder het gehuurde en de gemeenschappelijke ruimtes gebruiken, dan wel zich met diens goedvinden op het gehuurde bevinden, brengen niet mee dat een vordering tot ontbinding van de huurovereenkomst in een bodemprocedure reeds toewijsbaar is op de enkele grond dat personen die met goedvinden van de huurder het gehuurde en de gemeenschappelijke ruimtes gebruiken of zich daarop bevinden, gedragingen hebben verricht die, als zij zouden zijn verricht door de huurder, in strijd zouden zijn met diens verplichting zich als een goed huurder te gedragen en bovendien voldoende ernstig zijn om ontbinding van de huurovereenkomst te rechtvaardigen. Beslissend is of de huurder zich, in het licht van die gedragingen, zelf tekort is geschoten. Bij de beantwoording van de vraag of hiervan sprake is, dient de rechter rekening te houden met alle omstandigheden van het geval, waaronder de vraag of er een voldoende verband bestaat tussen die gedragingen en het gebruik van het gehuurde. Daarvan kan sprake zijn indien de huurder van (het voornemen tot) die gedragingen van de derde op de hoogte was, of daarmee ernstig rekening had te houden, maar heeft nagelaten de in verband daarmee redelijkerwijs van hem te verlangen maatregelen te treffen.9. [eiseres] verwijt [gedaagden] dat zij hun zoon steeds tot het woonzorgcomplex en het gehuurde toelaten, terwijl zij gezien zijn verslaving en de door hem veroorzaakte overlast weten dat hij ernstige overlast in en rond het gehuurde in het woonzorgcomplex veroorzaakt. Hoewel het niet eenvoudig is van ouders te verlangen hun hulpbehoevende zoon te weren, mag dat in dit geval van [gedaagden] als huurders van een woonzorgcomplex, waar ook een kwetsbare groep huurders woonachtig zijn, worden verlangd. Doordat [gedaagden] dit nalaten en in ieder geval van [gedaagde 1] bekend is dat hij zijn zoon tot het woonzorgcomplex en het gehuurde zal blijven toelaten is naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter van een zodanige tekortkoming aan de zijde van [gedaagden] sprake dat naar verwachting de huurovereenkomst in een bodemprocedure zal worden ontbonden, zodat vooruitlopend daarop de ontruiming van het gehuurde zal worden toegewezen. De kantonrechter weegt daarin mee dat de enkele ter zitting gedane mededeling dat de zoon, gelet op de dreigende ontruiming van zijn ouders uit het gehuurde, bereid is voor zijn verslaving hulp te aanvaarden – mede in het licht van de in het verleden tevergeefs gedane pogingen de zoon in een hulpverleningstraject te plaatsen – onvoldoende is om voorshands aannemelijk te achten dat de zoon daadwerkelijk hulp zal aanvaarden en de door hem veroorzaakte ernstige overlast niet meer zal voorkomen.
10. Ter zitting heeft [eiseres] verklaard dat mede gelet op de gezondheid van [gedaagden] bij een ontruiming vervangende ruimte zal worden aangeboden. Dit leidt ertoe dat de kantonrechter de datum van ontruiming zal stellen op 2 weken in de veronderstelling dat binnen die termijn de vervangende woonruimte voor een intrek door [gedaagden] gereed is.
Zie LJN: BT8703.