Kamervragen over de aanpak van overlast en gedragsaanwijzingen
Op 29 oktober stelde PvdA-kamerlid Recourt vragen aan de Minister van Justitie naar aanleiding van mijn onderzoek naar woonoverlast. Inmiddels heeft de minister ook een uitgebreid antwoord naar de Kamer gestuurd.
Vragen van het lid Recourt aan de minister van Veiligheid en Justitie over het bericht “Pak die asociale buurman sneller en milder aan”.
De heer Recourt (PvdA):
Voorzitter. Vele burgers hebben in meer of mindere mate last van hun buren. Als die last terreur door de buren wordt, dan is er op termijn maar één middel, te weten het verwijderen van de overlastgever en het opkomen voor het slachtoffer. Maar er zit een hele wereld tussen, een wereld van tijd en van gedragingen. Nu is er een wetenschapper, de heer Vols, die binnenkort gaat promoveren en die zegt: het kan beter, het kan sneller, en alle partijen worden er beter van als de overheid heel snel, na de eerste melding bij de politie, gaat ingrijpen. Nu moet de overheid een dossier opbouwen. Dat betekent melding op melding op melding. Dan ben je soms jaren verder voordat meteen het hardste middel kan worden ingezet, namelijk uitzetting. Nee, zegt deze wetenschapper, je kunt beter de overheid meer bevoegdheden geven. Hij verwijst naar België, waar de burgemeester meer bevoegdheden heeft, bijvoorbeeld om een gebiedsverbod op te leggen. Hij verwijst naar Engeland, waar de gemeente naar de rechter kan stappen, in de trant van: de hond veroorzaakt enorme overlast, wilt u de eigenaar van de hond verplichten om de hond een muilkorf aan te doen? Zo zijn er allemaal praktische zaken om het probleem snel en adequaat op te lossen, waardoor de buren weer met elkaar verder kunnen en de zaak niet tot het uiterste middel behoeft te worden doorgedreven.
Doen wat werkt, dus. Mijn vraag aan de minister is: hoe gaan wij dit in Nederland zo goed mogelijk oplossen en wat is daarvoor nodig?
Minister Opstelten:
Voorzitter. Ik dank de heer Recourt voor zijn vragen. Ik kan u zeggen dat wij op dit terrein niet stilzitten. Ik heb hier het boek dat de VNG, de minister van Binnenlandse Zaken en ik samen hebben uitgegeven, met alle bevoegdheden die burgemeesters hebben. De titel is: Aanpak woonoverlast en verloedering. Ik wijs op de Rotterdamwet, artikel 174a, de APV, enzovoort. Ik moet wel zeggen dat er veel is ontstaan in de stad waar ik woon. Dit is natuurlijk een dynamisch punt. Wat ga ik eraan doen? Ook ik heb kennisgenomen van het bericht in een van de bladen. Dat ging over de Anti-social Behaviour Act en het deed mij weer aan mijn verleden denken. Ik heb daar ervaring mee opgedaan. We kwamen toen tot de conclusie: niet doen, dit is niet effectief. Maar ik wil er wel nog eens naar kijken. Natuurlijk ga ik ook het proefschrift goed lezen. Ik heb het nog niet uit. Ik zal hierover binnen de VNG met de burgemeesters in contact treden. Dit boek is namelijk niet uit en ook niet af. Onder de burgemeesters leeft het beeld dat zij bevoegdheden genoeg hebben, sommigen zeggen dat we er eigenlijk te veel hebben. Ook daarover is er discussie. Ik denk dat je al die zaken tegen het licht moet houden. Het moet namelijk gaan om optreden dat effectief is. Het gaat niet alleen om iemand uit huis zetten, het gaat ook om de mogelijkheid om maatregelen te nemen en iemands gedrag aan te passen. Dat is heel belangrijk. Ik hoop dat dit het antwoord was waarop de heer Recourt had gehoopt.
De voorzitter:
Is dat zo, mijnheer Recourt?
De heer Recourt (PvdA):
Dat is ten dele zo. Het is altijd fijn als de minister zegt dat hij naar iets gaat kijken, maar ik zou het toch graag wat concreter willen. Allereerst bestaan er op dit moment mogelijkheden voor burgemeesters, zoals in de Rotterdamwet, de Wet Victoria en de Wet Victor. Die zijn geëvalueerd. Uit de evaluaties blijkt juist dat er aan het eind van alles mogelijk is, maar nog niet genoeg. Als het om het eigendom van een woning gaat, heb je een probleem. Mijn eerste vervolgvraag aan de minister is dan ook: hebben we genoeg middelen om ook huiseigenaren die echt overlast veroorzaken, burenterreur plegen, aan te pakken? Het tweede element betreft juist de voorkant. De onderzoeker, die ook goed op de hoogte is van de wetten Victor en Victoria, zegt dat daarvoor te weinig middelen zijn, dat de overheid geen passende, kleine maatregelen kan nemen. We hebben buurtregisseurs in de bemiddelende sfeer, maar als er moet worden doorgedrukt, hebben we alleen maar dat heel zware middel van huisuitzetting en mogelijke onteigening. Ik vraag de minister dus nog een keer of we niet kunnen kijken naar die passende middelen.
Minister Opstelten:
Mijn antwoord is dat ik daar eigenlijk continu naar kijk. Ik vind dat de heer Recourt wel het punt van de eigenaren goed raakt. Dit speelt natuurlijk in de privaatrechtelijke sfeer. Bij corporaties zijn er huurders en verhuurders, maar bij eigenaren zijn er vaak privaatrechtelijke en strafrechtelijke mogelijkheden. Op dat gebied is er veel mogelijk, maar ik wil dit graag bekijken. In de grote steden van ons land zijn er de interventieteams, die multidisciplinair zijn samengesteld, over de gehele breedte van de aanpak. Die gaan niet repressief te werk. Ze komen ergens binnen, constateren dingen en nemen maatregelen op het vlak van de mogelijkheden die de overheid in de publieke ruimte biedt. Ik zeg toe dat ik naar het proefschrift zal kijken. Ik zal ook nog kijken naar de ASBO-wetgeving en de Engelse ervaringen daarmee. Daar is wel wat debat over, ook in Engeland. Ik zal zeker ook kijken naar wat de Belgen doen. Ik zeg u dus toe dat we goed en actief daarnaar zullen kijken. Het punt van de heer Recourt is heel serieus en het is goed dat hij dit heeft aangekaart.
De heer Recourt (PvdA):
Afrondend. Dank voor de toezegging. Ik hoorde zonet een minister uit het kabinet-Rutte II, die niet alleen kijkt naar de hardste maatregel, maar naar de best werkende maatregel. Maar meteen concreet: wanneer kan hij de Kamer hierover berichten? Is dat per brief mogelijk vóór de behandeling van de begroting voor Justitie of is daarvoor meer tijd nodig?
Minister Opstelten:
Ik vind het wel terecht en voor mijzelf ook prettiger als ik u daar vóór de begroting nog een brief over stuur. Wij kunnen het daar dan mede over hebben, als daartoe aanleiding bestaat. U zei dat het proefschrift eraan komt. Als de promovendus nog niet is gepromoveerd, is het moeilijk om dit nu al te behandelen in een brief. Dat zou dus jammer zijn, maar dat zal ik ook in de brief aangeven. U krijgt in ieder geval een brief van mij over de stand van zaken voor de begrotingsbehandeling. “U” is in dit geval natuurlijk de Kamer, maar ik zeg dit naar aanleiding van de vraag van de heer Recourt. Ik spreek namelijk altijd via u, voorzitter.
De voorzitter:
Ik dacht al dat u mij bedoelde en dat ik een brief van u zou krijgen.
Minister Opstelten:
Nee, ik bedoel: u, de Kamer.
De voorzitter:
U, de Kamer.
De heer Segers (ChristenUnie):
De ChristenUnie-fractie heeft zich ooit laten inspireren door de Britten en is toen gekomen met een voorstel voor een “doe normaal”-bevel of een “doe normaal”-contract. Daarbij zetten de overlastgevende mensen een handtekening onder een overeenkomst die ze moeten nakomen. Is dit een geschikt moment om dit op te pakken? Als de minister hier toch naar gaat kijken, wil hij dan ook overlastgevende jeugdgroepen erbij betrekken? Ik denk dus niet alleen aan mensen die hun buren tot overlast zijn, maar ook aan jeugdgroepen die op straat rondhangen. Als de minister toch dat proefschrift bij de hand neemt, kan hij dan deze groepen op dezelfde manier in het onderzoek meenemen en bekijken of een “doe normaal”-bevel of -contract een werkbare optie is voor Nederland?
Minister Opstelten:
Ik kan op beide punten ja zeggen. Ik heb natuurlijk ervaring met een “doe normaal”-bevel. Dat gebeurde ook in de stad waar ik woon, als ik het me goed kan herinneren. Toen kwamen we echter niet tot de conclusie dat we dit moesten doorzetten. Dat zeg ik er eerlijk bij. Het is overigens ook jaren geleden. Dit is een actualiteit en een actualisering. Natuurlijk moet je daar ook de jeugdgroepen bij bekijken. Of het werkt en met welke conclusie ik kom, houd ik nog even voor me.
Mevrouw Van Tongeren (GroenLinks):
Ik kan de minister alvast wat werk besparen, want die ASBO-wetgeving (Anti-social Behaviour Order) in Groot-Brittannië is ingetrokken, omdat deze geen succes had. Dat is heel simpel. De minister hoeft niet te kijken hoe dit werkt, want ze hebben in Groot-Brittannië geconcludeerd dat het niet werkt. Is het niet veel verstandiger om te kijken naar mediation? Niet geheel toevallig heb ik vier jaar een mediation centrum geleid, waarbij er sprake was van heel veel burenconflicten. Mensen worden dan zelf op hun verantwoordelijkheden aangesproken in plaats van dat iemand anders als scheidsrechter of vaderfiguur moet zeggen wanneer er sprake is van te veel geluid en wanneer iets wel kan. Wat de een als overlast ervaart, vindt de ander in een goede relatie namelijk heel acceptabel. Het is dus een moeilijk onderwerp om in wetgeving te vangen. Ik ben ervoor om laagdrempelige, simpele mediation voor dit type burenconflicten veel meer beschikbaar te maken dan nu.
Minister Opstelten:
Ik zal me oriënteren op de actualiteit met betrekking tot de ASBO. Kennelijk is deze nog steeds in het nieuws, maar ik zal de laatste stand bekijken. Ik heb er ook jaren niet over gesproken. Ik las het vanochtend. Ik zal het dus bekijken.
Wat betreft het tweede punt zijn er natuurlijk de interventieteams. Laten we daar helder over zijn. Zij hebben niet alleen de taak om repressief op te treden, maar passen ook mediation toe als dat mogelijk is. Dat is natuurlijk het echte werk, waar een burgemeester ook voor staat met zijn teams en met zijn middelen. Dat punt zullen we meenemen in de brief die er aankomt.
De toegezegde brief is inmiddels verstuurd. Zie hier.