Hof: huurder verliest woning niet na drugshandel
Een verhuurder vordert tevergeefs de ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de huurwoning bij de kantonrechter. Van overbewoning of onderverhuur was geen sprake en drugshandel door een dochter leidt niet tot ontbinding van de huurovereenkomst. De verhuurder gaat in hoger beroep.
Het Hof overweegt:
De kantonrechter heeft rekening gehouden met de mogelijkheid dat tot in mei 2009 vanuit de woning van [geïntimeerde] is gehandeld in cocaïne door de oudste dochter van [geïntimeerde]. De kantonrechter heeft overlast tengevolge van drugshandel als relevante omstandigheid aangemerkt en daarom in het bijzonder onderzocht of de drugshandel overlast heeft meegebracht. Hij heeft daarvoor in de stellingen van Ymere onvoldoende aanknopingspunt gevonden. Dat de burgemeester van Amsterdam in het belang van de openbare orde bij brief van 8 juli 2009 een waarschuwing heeft gegeven levert niet zonder meer relevante overlast op die voor rekening van [geïntimeerde] moet worden gebracht, aldus de kantonrechter. Wat betreft de drugshandel heeft de kantonrechter verder overwogen dat niet doorslaggevend is dat [geïntimeerde] door de strafrechter is vrijgesproken van betrokkenheid bij de drugshandel.
In hoger beroep wil Ymere ingang doen vinden dat het enkele feit dat vanuit het gehuurde in cocaïne is gehandeld door de dochter van [geïntimeerde] betekent dat [geïntimeerde] is tekortgeschoten in de nakoming van de huurovereenkomst hetgeen dan toereikende grond zou opleveren voor de door haar, Ymere, gevorderde ontbinding van de huurovereenkomst.
Met de kantonrechter is het hof van oordeel dat, kort gezegd, de enkele handel in cocaïne vanuit het gehuurde onvoldoende is om de gevorderde ontbinding en ontruiming te kunnen rechtvaardigen. Naar het oordeel van het hof heeft de kantonrechter dan ook terecht nader onderzoek gedaan naar de aard en omvang van de drugshandel die vanuit het gehuurde heeft plaatsgehad en de overige omstandigheden van het geval. Eveneens terecht heeft de kantonrechter in zijn overwegingen betrokken dat de drugshandel in mei 2009 is gestaakt, dat niet is gebleken dat de drugsoverlast recent overlast heeft meegebracht, dat niet is gebleken van een sluiting van het pand als bedoeld in artikel 7:231 lid 2 Burgerlijk Wetboek, dat niet is gebleken van betrokkenheid van [geïntimeerde] bij drugshandel, dat de oudste dochter van [geïntimeerde] die in cocaïne zou hebben gehandeld, ernstig ziek is alsmede dat deze dochter voor woonruimte is aangewezen op de door haar moeder gehuurde woning. Het gaat er immers niet alleen om of [geïntimeerde] een tekortkoming in de nakoming van de huurovereenkomst kan worden verweten, al dan niet met inachtneming van het bepaalde in artikel 7:219 Burgerlijk Wetboek. Het gaat er ook om vast te stellen of ontbinding van de huurovereenkomst gerechtvaardigd is. Op grond van alle omstandigheden die de kantonrechter in zijn overwegingen heeft betrokken heeft de kantonrechter kunnen oordelen dat hier niet kan worden gesproken van een tekortkoming van [geïntimeerde] in de nakoming van de huurovereenkomst die ontbinding van de huurovereenkomst rechtvaardigt.Bovenomschreven samenstel van omstandigheden is in hoger beroep niet althans niet voldoende betwist. Gelet op al die omstandigheden heeft Ymere het hof er niet van overtuigd dat zijn beslissing in hoger beroep een andere zou moeten zijn. Daarbij tekent het hof nog aan dat [geïntimeerde] bij memorie van antwoord met betrekking tot de ziekte van haar oudste dochter bewijsstukken in het geding heeft gebracht, waaraan bewijs voor haar ziekte kan worden ontleend. Dit materiaal is door Ymere onvoldoende gemotiveerd bestreden.
(…)
Daaraan zij nog toegevoegd dat de drugshandel die in dit geding aan de orde is niet zonder meer op één lijn kan worden gesteld met de exploitatie van een hennepkwekerij in een gehuurd pand. Bij een hennepkwekerij wordt immers, naar moet worden aangenomen, allerhande risico voor het gehuurde in het leven geroepen waarvan in dit geval niet kan worden gesproken.
Zie LJN: BQ2738.