Handel in drugs en overlast leiden tot verlies huurwoning Groningen
Een huurder veroorzaakt eind 2010 veel overlast voor de buren. Ook wordt volgens politierapportages uit maart 2011 gedeald in harddrugs in de woning. De verhuurder vordert dat de huurovereenkomst wordt ontbonden en de woning wordt ontruimd. Deze vordering wordt in oktober 2011 door de rechter toegewezen:
4.1 Naar het oordeel van de kantonrechter heeft Nijestee haar stelling dat er sprake is van (ernstige) drugsgerelateerde overlast voldoende onderbouwd door het overleggen van een groot aantal op schrift gestelde waarnemingen en klachten van omwonenden en het door de politie opgestelde overzicht d.d. 29 maart 2011. Daartegenover heeft Q. ontkend dat er sprake is geweest van drugsgerelateerde overlast. Zij heeft nimmer gedeald, mogelijk heeft haar ex-vriend dit -buiten haar weten om- vanuit de woning gedaan.
Q.s ex-vriend heeft evenwel de woning aan de [naam]straat reeds in januari 2011 verlaten, terwijl de constateringen door politie omtrent het dealen in maart 2011 zijn gedaan. De kantonrechter zal dan ook verder voorbijgaan aan Q.s verweer met betrekking tot het dealen door haar ex-vriend. Q. heeft vervolgens bestreden dat zij tegen de politie zou hebben gezegd dat zij vanuit haar woning dealde. Gelet op het aantreffen door politie van verdovende middelen bij bezoekers van de woning van Q. en de mededeling van bezoekers dat zij middelen bij de vrouwelijke bewoner van het pand hadden gekocht, hecht de kantonrechter aan deze ontkenning geen waarde.
Q. heeft daarnaast gewezen op het feit dat er slechts sprake is van sociaal verkeer. Bovendien zijn de klachten en waarnemingen enkel gedaan door een drietal buren, dat haar niet welgezind is.Gelet op de grote hoeveelheid klachten en waarnemingen, die bovendien door waarnemingen van politieambtenaren worden bevestigd, had Q. naar het oordeel van kantonrechter niet mogen volstaan met enkel deze bewering. Voor de hand had gelegen deze met behulp van verklaringen van derden nader te concretiseren. Nu Q. dit heeft nagelaten, zal de kantonrechter verder aan haar betwisting voorbijgaan.
4.2 Voor zover Q. heeft willen betogen dat de vordering tot ontruiming prematuur is omdat Nijestee nimmer mondeling met haar in overleg is getreden om de situatie te bespreken, slaagt dit verweer niet. Q. is door Nijestee tweemaal schriftelijk op de hoogte gebracht van de klachten jegens haar en is zij gesommeerd aan de door haar veroorzaakte overlast een einde te maken. Toen deze sommaties niet het gewenste effect hadden, heeft Nijestee terecht de onderhavige procedure aanhangig gemaakt. Q. wist wat het verwijt aan haar adres was. Desondanks heeft zij aan de overlast geen einde kunnen of willen maken. Gelet op de overgelegde producties en de mededeling van de informante ter zitting is de situatie na het aanhangig maken van de onderhavige procedure onveranderd gebleven. Nog daargelaten dat van een verplichting voor Nijestee om met Q. nader in overleg te treden geen sprake is, komt een dergelijk overleg weinig vruchtbaar voor gelet op de onverminderde overlast. Q. had bovendien, wanneer zij dit wenselijk had gevonden, in een eerder stadium het initiatief voor een overleg kunnen nemen.
4.3 Door de overlast is Q. tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichtingen als huurder. Deze tekortkoming is, gelet op de herhaalde waarschuwingen van Nijestee aan Q. en de ernst van de overlast, zodanig dat zij ontbinding van de huurovereenkomst rechtvaardigt. Het belang dat Q. heeft bij het behoud van de woning weegt niet op tegen het belang van Nijestee om andere huurders rustig woongenot te verschaffen. De vordering zal worden toegewezen, met dien verstande dat de periode voor ontruiming van de woning wordt gesteld op twee weken na betekening van het vonnis.
Zie LJN: BU6747.
Onduidelijk is waarom de burgemeester van Groningen de bevoegdheid uit art. 13b Opiumwet niet heeft toegepast. De overlast voor de omwonenden had daarmee sneller aangepakt kunnen worden.