Coffeeshop gesloten op basis 13b Opiumwet na vondst drugs in auto
De burgemeester van Heerlen sluit op grond van art. 13b Opiumwet een coffeeshop:
Aan het in bezwaar gehandhaafde besluit van 29 maart 2011 heeft de burgemeester ten grondslag gelegd dat op 5 februari 2010 bij een door de politieregio Limburg Zuid verrichte doorzoeking van het pand gelegen aan de [locatie 2] een hoeveelheid softdrugs is aangetroffen van 12,08 kilo hennep, 22,30 kilo hasj en 1961 voorgedraaide joints. Bij brief van 11 maart 2010 heeft de burgemeester [appellant] een waarschuwing gegeven dat, indien ten aanzien van de coffeeshop binnen een periode van één jaar opnieuw een overtreding van het G-criterium wordt geconstateerd, de burgemeester zal overgaan tot sluiting van de coffeeshop voor een periode van drie maanden. Uit een proces-verbaal van 26 februari 2011 is gebleken dat op 24 februari 2011 bij een door de politieregio Limburg Zuid verrichte doorzoeking van het pand waarin de coffeeshop is gevestigd een hoeveelheid softdrugs is aangetroffen van 172,06 gram hasj, 329,14 gram hennep en 92 voorgedraaide joints. Tevens zijn bij deze controle in de auto van [appellant], die aan de achterzijde van de coffeeshop stond geparkeerd, 2 kilo hennep, 0,8 gram hasj, 95 joints hasj en 36 joints hennep aangetroffen. Gelet hierop heeft [appellant] volgens de burgemeester het hiervoor vermelde G-criterium binnen één jaar na de waarschuwing van 11 maart 2010 opnieuw overtreden en heeft de burgemeester besloten de coffeeshop te sluiten voor de duur van drie maanden.
De vraag is nu of de aangetroffen drugs in de auto ook mee mag mogen tellen als handelsvoorraad van de coffeeshop. Daarover stelt de Afdeling:
Voor het oordeel dat de burgemeester de op 24 februari 2011 in de auto van [appellant] aangetroffen drugs niet tot de handelsvoorraad van de coffeeshop mocht rekenen, ziet de Afdeling met de voorzieningenrechter evenmin aanleiding. De Afdeling acht de stelling van [appellant] dat de coffeeshop niet werd bevoorraad vanuit de auto niet geloofwaardig. Zoals uit het proces-verbaal van bevindingen van 26 februari 2011 volgt, bevond de auto van [appellant], die een lekke band had, zich bij de achteruitgang van de coffeeshop. De auto was via die uitgang zonder enige belemmering te bereiken. Gelet op voormelde omstandigheden is aannemelijk dat de in de auto aangetroffen drugs voor verkoop in de coffeeshop bestemd waren. Dat het perceel waarop de auto stond geparkeerd niet in eigendom aan [appellant] toebehoort, kan, wat daar verder ook van zij nu dit door de burgemeester wordt betwist, aan dit oordeel niet afdoen. Derhalve mocht de burgemeester deze drugs rekenen tot de handelsvoorraad van de coffeeshop.
Het hoger beroep is ongegrond.
Zie LJN: BR3222.