Boetebeding onderverhuur volgens gerechtshof niet onredelijk bezwarend
Een huurder verhuurt zijn woning onder aan een derde. Deze derde legt een hennepkwekerij aan in de huurwoning. De hennepkwekerij wordt ontdekt. De primaire verhuurder vordert vervolgens met succes 10800 euro als boete aan de onderverhuurder wegens de onderverhuur. De verhuurder heeft een boetebeding opgenomen in de huurovereenkomst. Een boete volgt onder meer bij onderverhuur.
De veroordeelde huurder stapt naar het gerechtshof en stelt tevergeefs dat het boetebeding onredelijk bezwarend is. Het Hof:
3.5. Tot slot brengt [appellant] met deze grief naar voren, dat het gevorderde boetebedrag jegens hem onredelijk bezwarend is en hij verzoekt het hof de voorwaarden buiten effect te stellen althans te matigen. [appellant] acht het beding, zo vat het hof zijn stelling op, onredelijk bezwarend vanwege de financiële gevolgen die het voor hem heeft.
3.6. Het boetebeding valt niet onder de omschrijving van de bedingen voorkomend op de zogenaamde zwarte en grijze lijst als bedoeld in artikel 6:236 BW en 6:237 BW. Voorzover het moet worden beschouwd als een beding, als genoemd onder punt e van de indicatieve lijst, gehecht aan de EG-richtlijn oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten, omdat het beding tot doel heeft de huurder die zijn verbintenissen niet nakomt, een onevenredig hoge schadevergoeding op te leggen, geldt allereerst dat bij de beoordeling van de vraag of het beding onredelijk bezwarend is, rekening moet worden gehouden met de rechterlijke matigingsbevoegdheid ex artikel 6:94 BW en voorts met alle omstandigheden van het geval en met de aard en strekking van de overeenkomst.
3.7. Het gaat hier om een maandelijkse huurprijs van € 950 en vergoeding van € 100 voor andere goederen, dus totaal € 1.050 per maand. De boete voor ongeoorloofde onderhuur van € 45,38 per dag komt neer op een boete van circa € 1.350 per maand. In verhouding tot de maandelijkse huurprijs acht het hof deze gevolgen van het boetebeding op zichzelf niet onredelijk bezwarend. Ook met dit onderdeel van zijn grief heeft [appellant] geen succes.
De onderverhuurder moet betalen.
Zie LJN: BQ4245.