Overlastgevende bewoner; geen huurbescherming in het geval van een woonzorgovereenkomst
In het arrest van het Hof Den Haag van 4 februari 2020 staat de situatie centraal waarbij appellant zowel een huurovereenkomst als een woonbegeleidingsovereenkomst heeft gesloten. De huurovereenkomst bepaalt dat de huurovereenkomst en de woonbegeleidingsovereenkomst een onlosmakelijk geheel vormen. Appellant heeft sinds het begin van zijn verblijf medewerkers van de woonbegeleiding agressief bejegend. Dit gedrag bestond voornamelijk uit verbaal geweld, waarbij hij zich agressief en bedreigend naar medewerkers gedroeg. Op grond van deze gedragingen is de woonbegeleidingsovereenkomst beëindigd. De woningcorporatie vordert vervolgens ontruiming van de woning, omdat door de woonbegeleidersovereenkomst ook de huurovereenkomst geëindigd is. De kantonrechter wijst de ontruimingsvordering toe en tegen dit vonnis gaat appellant in hoger beroep.
Het Hof stelt bij de beoordeling van het hoger beroep voorop dat de huurovereenkomst en de woonbegeleidingsovereenkomst een onlosmakelijk geheel vormen waarbij de woonbegeleiding overheerst. Hierdoor heeft appellant geen recht op huurbescherming. Vervolgens overweegt het Hof dat de woonbegeleidingsovereenkomst rechtsgeldig is opgezegd. Het gedrag van appellant is op zichzelf voldoende ernstig om de woonbegeleidingsovereenkomst te beëindigen. Verder is van belang dat de woningcorporatie snel weer over de woning moet kunnen beschikken en dat de appellant voldoende tijd had om zich op de ontruiming voor te bereiden. Het Hof bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter.
Gerechtshof Den Haag 4 februari 2020, ECLI:NL:GHDA:2020:238