Raad van State: 13b Opiumwet-sluiting woning voor onbepaalde tijd is niet onevenredig
De burgemeester van Eindhoven sluit een woning op grond van artikel 13b Opiumwet voor onbepaalde tijd. In de woning is onder andere een hennepkwekerij aangetroffen. Daarnaast zijn in de garage middelen aangetroffen waarmee harddrugs geproduceerd kunnen worden. Op de zolder van de garage bevond zich bovendien een zeer brandgevaarlijke elektriciteitsinstallatie. Uiteindelijk heeft de sluiting van de woning 336 dagen geduurd. De appellant in deze zaak is de verhuurder van de woning. Hij komt tegen het sluitingsbevel van de burgemeester op.
De verhuurder betoogt dat vanwege de lange duur van de sluiting er sprake is van een punitieve sanctie. De Afdeling gaat niet mee in dit betoog. De burgemeester heeft voldoende gemotiveerd dat de sluiting noodzakelijk was om de overtreding te beëindigen en herhaling te voorkomen. Hierdoor is de sluiting niet gericht op leedtoevoeging en is er dus geen sprake van een punitieve sanctie. De Afdeling overweegt verder dat de burgemeester de criminele context aanwezig mocht achten vanwege de aangetroffen materialen en de grote hoeveelheid grondstoffen. De situatie in de woning is terecht gekwalificeerd als een zeer ernstig geval waardoor de burgemeester de woning voor onbepaalde tijd mocht sluiten. Verder overweegt de Afdeling dat persoonlijke verwijtbaarheid niet vereist is voor toepassing van artikel 13b Opiumwet. Deze omstandigheid kan wel een rol spelen bij de vraag naar de evenredigheid van de sluiting. In dit kader wordt van de verhuurder verwacht dat hij toezicht houdt op het gebruik van het pand. Volgens de Afdeling heeft de verhuurder deze plicht veronachtzaamd. Gelet op de aard, omvang en ernst van de overtreden en de overige omstandigheden heeft de burgemeester een sluiting voor onbepaalde tijd evenredig mogen achten.
Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State 19 februari 2020, ECLI:NL:RVS:2020:509